den bedoeld de normale kromming van de kogelbaan (hoewel de grootste verheffing bij een schootafstand van 300 M. nog slechts 35 c.M. bedraagt) en de schijnbare kromming, welke veel grooter is, en welke ontstaat bij het gebruik van spoormunitie door het zich zijwaarts verplaatsen van het wapen, (bij horizontaal zijwaarts uit schieten zien we de baan als een in een horizontaal vlak ge legen kromme lijn). Dat, zooals S. vermeldt, de schutter de baan in het doel meende te zien verdwijnen is niet geheel juisthij meent de baan in den rand van het doel te zien verdwijnen als deze baan in werkelijk heid er voorbij gaat. Maar welke schutter zal blijven doorvuren op den rand van het doel en niet de richting verbeteren tot hij op het midden van het doel komt? Dezerzijds zal niet ontkent worden dat er aan het gebruik van spoormunitie enkele nadeelen verbonden zijn, maar deze nadeelen zijn niet te vergelijken met die verbonden aan het gebruik van de (momenteel bekende) richtmiddelen, hetgeen de schietuitkomsten hier te lande ruimschoots bewezen hebben. Laten wij hopen dat de toekomst ons richtmiddelen zal brengen welke goede resul taten opleveren zoolang deze er niet zijn blijven wij de voorkeur aan spoormunitie geven. Ten slotte nog het volgende S. heeft als zijn meening te kennen gegeven dat de combinatie van spoormunitie met richtmiddelen momenteel de meest gewenschte oplossing zou geven. Wij zijn hier een besliste tegenstander van en wel om de volgende reden. Boven hopen wij duidelijk gemaakt te hebben hoe bij het ge bruik van spoormunitie gericht moet worden waaruit volgt dat het geheel verkeerd is indien het oog zich dicht bij de zielas be vindt (we zien de baan dan slechts als een punt, of hoogstens als een klein streepje, en kijken niet over de verheffing heen, hoe gering die ook is). Bij gebruik van gewone richtmiddelen echter moet ons oog zich juist vlak bij de zielas bevinden. Schrijver zal van den mitrailleurschutter moeten eischen dat deze in oorlogstijd, misschien zelfs wel tijdens het gevecht, eersteven uitmaakt op welke wijze hij zal richten en daarna de voor de ge kozen richtwijze gewenschte houding aanneemt. Een schutter die zich van een en ander rekenschap geeft kan er zeker van zijn dat zijn doel al lang verdwenen is tegen dat hij vuurbereid is. En indien men zou willen aanvoeren dat de schutter door veel oefe ning zoover moet komen dat hij bij intuitie de goede richtme- thode kiest (iets wat volgens onze persoonlijke meening niet mo gelijk is), dan zal de kans groot zijn dat hij de beide methodes door elkaar haalt, en met zijn oog ter hoogte van de vizierlijn naar de lichtspoorbaan kijkt, hetgeen juist de grootste fout is die gemaakt kan worden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 53