765
10. TIJDSCHRIFTENOVERZICHT.
Rectificatie.
Vermoedelijk zullen ex-typhus-patienten reeds met voldoening hebben
geconstateerd, dat de zetter lichtelijk overdreef, toen hij de gemiddelde sterfte
aan die ziekte op 100% stelde (I.M. T. No. 8, tijdschriften overzicht: „uit
de vakpers".) Ten rechte moet dit zijn 10
Tactiek.
M. W. No. 47, 18 Juni 1932. Kampfwagenabwehrwaffen fiir die vordere
Line. Besproken wordt in de eerste plaats het nut van tankafweergeschut van
klein (3 tot 4 cm) en grooter kaliber 5 cm). Voor beide kan men aan
nemen dat het niet geheel in voorste lijn, doch in normaal terrein ongeveer
500 m achter die lijn moet worden opgesteld. Het vermogen om het vij.
pantser te doorboren eindigt voor het 4 cm geschut op 5 a 600 m, voor het
5 cm geschut op ongeveer 800 m. Daaruit volgt dat de bescherming, welke
het 4 cm geschut aan de bezetting van de voorste lijn kan geven, slechts
klein is. Te dien aanzien is het 5 cm geschut te verkiezen. Dit laatste is echter
veel zwaarder dan de 4 cm, dus weer meer op diepte-opstelling aangewezen
en kan moeilijker met zijn schoten den snel en langs grilligen weg naderenden
tank volgen. Het zwaardere projectiel maakt voorts de munitie-aanvulling
moeilijker.
De mitrailleur van zwaar kaliber 2 cm waarvan de hoofdtaak lucht
afweer is, doch die men ook gaarne een taak tegen tanks wil geven, komt
voor deze opdracht feitelijk niet in aanmerking. Deze mitrailleur kan evenmin
als de tankafweer-vuurmond in voorste lijn worden opgesteld. Door die
achterwaartsche opstelling verliest hij het vermogen om vechtwagens vóór de
eigen linies te bestrijden aangezien hij op grooteren afstand tegen het pantser
van den tank geen doorborend vermogen heeft.
Bestrijding van in de gevechtszone doorgedrongen tanks is wel mogelijk,
doch tegen de moderne tank is de 2 cm mitrailleur niet opgewassen, zoodat
de kans groot is, dat de mitrailleur door de tank buiten gevecht is gesteld,
vóórdat de eerste zijn vuur met kans op succes heeft kunnen openen.
In werkelijkheid staat de infanterist in voorste lijn thans weerloos tegenover
een tankaanval en is het eenige, dat hij doen kan, zich zoo volledig mogelijk
dekken en eerst weer naar zijn wapen grijpen als de tanks zijn gepasseerd,
teneinde den strijd aan te binden tegen de infanterie, die de vechtwapens op
den voet volgt. Deze toestand is onhoudbaar, de infanterie moet een tankaf-
weerwapen hebben. Or dit een lichte mitrailleur van groot kaliber zal zijn, een
soort granaatgeweer, dat een explosieve lading op 50-100 m naar den tank
slingert, een schrootgeweer van groot kaliber (3 a 4 cm), een of ander middel
om den tank het uitzicht te benemen dan wel of naar eene chemische oplos
sing van het probleem moet worden gezocht, is nog een open vraag. In elk
geval is het noodzakelijk dat het vraagstuk wordt opgelost. Voor de infan
terie is het niet voldoende, dat den tank meer achterwaarts in de eigen stel
ling een warme ontvangst wacht. Het is moreel onjuist om den infanterist
in voorste lijn den rol van het schuwe konijn:zich verstoppen en tegen
den tank niets kunnen doen te doen spelen.
M. W. No. 47, 18 Juni 1932. Gevechtsbreiten in der Verteidigung. Rit-
meister Crisolli berekent, uiteraard afhankelijk van opdracht, terrein, beschikbare
art. en aut. wapenen, de frontbreedte, welke door het bataljon kan worden
ingenomen op 2400 m, waardoor een divisie met 4 bataljons in voorste lijn
een frontbreedte van rond 10 km beslaat. Zulks geldt voor een hardnekkige
verdediging. Bij een verdediging om tijdwinst kan de frontbreedte per regi
ment infanterie op maximum 7 km worden gesteld.
M. W. No. 47,18 Juni 1932. Tiere im Feldnachrichtendienst R. Mast ver
meldt talrijke getuigenissen omtrent het groote nut, dat van postduiven in den
wereldoorlog is getrokken, o. m. van Oberst Hoppe„Das II Gren. Rgt