764 9. ORGAAN VAN DE N.I. O. V. No. 7 JULI 1932. „Uit den pioniertijd. De vestiging van het Nederlandse/ie bestuur in Zuid Nias door generaal-majoor b.d. A. Kruisheer". Een belangwekkend prettig geschreven verhaal uit een tijd, welke nu al weer ver achter ons ligt (1908). Schr. zelf was comdt van de 4 brigades lnlandsche maréchaussees en de 4 Amboineesche brigades, welke in Sept. 1908 op Nias voet aan wal zetten ter definitieve vestiging van ons bestuur in het Z. gedeelte van dat eiland. Het aandachtig volgen van het relaas van generaal Kruisheer zij in het bijzonder den jongeren collega's warm aanbevolen het zal hun nuttige èn aangename oogenblikken verschaffen. Het begin van de reis der expeditionaire afdeeling. Uit het dagboek van den luitenant Kruijff", Door M. B. Vermeldt den aanvang van de zeereis vanuit den Helder van een deel der expeditionaire macht, welke uit Nederland (in 1826) werd uitgezonden ter versterking van het Java-leger voor den strijd tegen Dipo Negoro. Van de hand van Odno is een artikel opgenomen, getiteld „Over straffen en disciplinaire straffen" waarin schr. de vraag behandelt in hoeverre de thans geldende disciplinaire straffen onder de tegenwoordige verhoudingen voor officieren noodig en wettig zijn. Hij gaat daarbij na le. Wat in het algemeen straffen zijn en met welk doel zoomede op welke gronden, zij worden gegeven; 2e. Wat onder discipline of krijgstucht wordt verstaan en in verband daar mede 3e. het nut, de noodzaak en de doelmatigheid van de diverse disciplinaire straffen. Schr's conclusie is, dat door een zeer strenge selectie van de a. s. officieren, in het bijzonder t. a. v. karaktereigenschappen het aanzien van het oificiers- korps niet alleen zal worden verhoogd doch het bestaan van de thans geldende disciplinaire straffen bovendien onhoudbaar wordt gemaakt. Theoretisch be schouwd, stelt de schr. de zaak n. o. m. volkomen juist, ook wij zijn in beginsel absoluut tegenstander van het opleggen van disciplinaire straffen aan officieren maar selectie op karaktereigenschappen is een uitvinding, waarop het patent nog moet genomen worden. Oud-majoor intendant B. W. C. G. Vries bespreekt de Herziening van het reglement van het weduwen- en weezenfonds der Eur. officieren vanhetN.I. Leger". n. a. v. het desbetreffende artikel van den heer V. L. Slors in het Eebr.öNo. terwijl N. Altena een interessant onderwerp aansnijdt in zijn opstel over „Moed", daarbij tevens de prychologische grondgedachten, waarvan werd uitgegaan, toelichtende. E. K. Poels acht in „Officieren en de politiek" actieve deelname van de officieren aan het politieke leven ontoelaatbaar, de bestudeering echter daarvan i. v. m. bekendheid van de stroomingen onder het volk noodzakelijk. In Uit de oude doos" releveert 5. eenige „generale en dagorders" betref fende voorwereldlijke toestanden, terwijl Li. het rangschikkingsonderzoek voor de K. M. A. bespreekt en de in de pers terzake verschenen tendentieuze be richten als zouden officierszonen daarbij onrechtmatig worden (zijn) bevoorrecht, weerlegt. Voorts zijn opgenomen de Rechtstoestand van ambtenaren" (de georgani seerd overleg ordonnantie in den Volksraad), zijnde knipsels uit het steno grafisch verslag van den Volksraad) en een bijdrage van het Hoofdbestuur „De pensioen-voorstellen"terwijl mede in extenso is afgedrukt de belang wekkende voordracht van den majoor G F. V. Gosenson, gehouden op 28 Juni 1932 voor de afdeeling Bandoeng van de N. 1. O. V. over „Liet verzet ter Atjeh's Westkust 1925 1927" Tenslotte volgen „Mededeelingen van het Hoofdbestuur", „Uit Nederland", afdeelingsverslagen en voorts de gewone rubrieken „uit pers en periodiek", mutaties enz. v. O.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 78