een verdedigar als tegenaanval op een aanrander, die in het ge
bied van den verdediger is doorgedrongen, dan wel wordt on
dernomen door een aanvaller met de bedoeling gebied van een
anderen staat binnen te vallen.
Tenslotte werden nog op de te stellen limiet van invloed ge
acht de kracht van de artillerie van de verdediger en het karakter
van het stelsel of de formatie, waarin de zware artillerie zou
worden gebruikt.
Wat betreft de vraag, wanneer artillerie gevaarlijk moet worden
geacht voor de burgerbevolking, bleken drie verschillende mee
ningen te bestaan, welke als volgt kunnen worden gestipuleerd
le. Volgens de eerste groep moest hiertoe worden gerekend artil
lerie van meer dan 200 m.M. kaliber en met een werkzame
dracht van meer dan 25 K M.
2e. Andere delegaties wilden de grens vaststellen op een kaliber
van 105 m.M. en een werkzame dracht van 15 K.M., terwijl
3e. de laatste groep eerst rekening met de burgerbevolking wilde
houden boven een afstand van 50 K.M. achter de frontlijn.
b. Gepantserde vechtwagens.
Ook ten aanzien van dit materieel bleek het onmogelijk over
eenstemming te verkrijgen in de beantwoording der door de Alg.
Comm. gestelde vragen.
Zulks bleek al dadelijk bij het zoeken naar een formule voor
de onderlinge onderscheiding van tanks en pantserauto's. Bovendien
waren de meeningen verdeeld ten aanzien van de fundamenteele
vraag of, en zoo ja, in hoeverre de verschillende soorten van
gepantserde voertuigen onder de drie bekende door de Alg.
Comm. gestelde criteria vielen.
Een groot aantal delegaties (w.o. de Nederlandsche, Engelsche,
Italiaansche en Duitsche) was van meening, dat tanks daartoe
in ieder geval geheel moesten worden gerekend, omdat naar haar
meening het bezit daarvan in hooge mate verrassende offensieve
operaties vergemakkelijkt, waardoor tanks buitengewoon gevaarlijk
voor de nationale verdediging moeten worden geacht. Deze groep
van delegaties was evenwel niet eenstemmig in haar oordeel om
trent de mate van gevaar, welke tanks voor de burgerbevolking
zouden opleveren. Een deel dezer groep verklaarde o. a., dat tanks
niet onder het derde criterium vielen, omdat de bezitter het ge
bruik volkomen in de hand had en dus de burgerbevolking alleen
met opzet zou kunnen worden geterroriseerd.
De tweede groep van delegaties (w.o. Engeland met zijn groot
aantal lichte en middelbare tanks) was van meening, dat de offen
sieve waarde van tanks, behalve van den aard van het defensie
systeem van den tegenstander te velde en van de kracht van zijn
817