De vraag of contact-mijnen als een krachtig strijdmiddel tegen
de nationale verdediging moesten worden beschouwd, werd ont
kennend beantwoord.
Wat betreft het derde criterium het gevaar voor de burgerbe
volking was de commissie eveneens unaniem van meening, dat
automatische contact-mijnen, buiten een nader te begrenzen kust
zone gelegd, voor non-combattanten een zeer ernstig gevaar vorm
den, in het bijzonder wanneer zij zonder de gebruikelijke mede-
deeling waren gelegd of in een vaar-route, welke noodig zou zijn
voor het vrije handelsverkeer.
De Vereenigde Staten, Engeland, Italië en Argentinië voegden
hieraan evenwel toe, dat zij het leggen van mijnen in open zee
als een doeltreffend verdedigingsmiddel beschouwden tegen on
derzeebooten en daarom een verbod tot gebruik van mijnen alleen
zouden aanbevelen onder voorwaarde, dat ook de duikboot zou
worden afgeschaft.
Door deze clausule verloor de zoogenaamd bereikte eenstemmig
heid weer alle waarde.
Oorspronkelijk had de Nederlandsche delegatie aan de commissie
de volgende resolutie voorgelegd
„The Naval Commission is of the opinion that submarine auto
matic contact mines laid in the open sea are extremely threate
ning to civilians."
De Sovjet-delegatie ondersteunde deze resolutie ten volle, doch
die van Engeland wilde de woorden „in the open sea" gewijzigd
zien in „outside a coastal zone to be determined", zonder evenwel
de bedoeling te hebben in de beteekenis van de resolutie wijzi
ging te brengen.
Pogingen van Nederlandsche zijde tot ongewijzigde handhaving
der bovenaangehaalde resolutie mochten niet baten. Onze delegatie
stelde evenwel uitdrukkelijk vast, dat de grootte der kustzone
niet zoodanig zou mogen worden bepaald, dat het beginsel der
vrije zee zou worden aangetast.
e. Riviervaartuigen.
Beschouwingen over deze speciaal voor diensten op Europee-
sche rivieren gebouwde oorlogsschepen werden ingeleid door
Hongarije, dat gesteund door Duitschland, Italië en Sovjet-Rus
land, de meening verdedigde, dat deze soort van vaartuigen onder
de drie criteria van de resolutie van 22 April vielen en dus voor
afschaffing in aanmerking kwamen.
Polen, Roemenië en Yoega-Slavië bleken een tegenovergestelde
opvatting te huldigen, waardoor duidelijk werd, dat het vraagstuk
kennelijk in hoofdzaak het terrein der Oost-Europeesche poli
tieke verhoudingen bleek te bestrijken.
Hierdoor en door onbekendheid met de verhoudingen ten aan
zien van deze strijdmiddelen in andere deelen van de wereld be
sloot de commissie zelf geen meening over dit onderwerp te geven en
823