oefeningen voor foutief optreden van eenige menschen of een groep niet gestopt en herhaald wordt, maar hoogstens volstaan wordt met een aanmerking die, of in groote haast gemaakt wordt, of na afloop van de oefening als de menschen hun gedachten er allang niet meer bij hebben, zoodat hij in den regel niet behoor lijk tot hen doordringt. Van datgene wat den grondslag vormt voor de opleiding van de onderdeden voor het gevecht komt dan ook niet erg veel terecht. Nu is dit allemaal zeer verklaarbaar omdat de hoogere comman danten natuurlijk ook allen de neiging hebben om zelf met hun onderdeden te gaan oefenen omdat dit het beste is voor de eigen vorming en altijd de meeste voldoening geeft. Dit leidt dan al spoedig tot de bovengenoemde indeeling waaraan echter zeer groote bezwaren zijn verbonden, waarvan het mij vergund zij de voornaamste naar voren te brengen. Daar de terreinen zooals bovenvermeld in den regel de juiste uitvoering van de verplaatsingen of stellinginrichtingen niet gedoo- gen bestaat de oefening voor de soldaten en het lagere kader in hoofdzaak uit loopen. Daar ze bovendien meestal ook vrij lang duren doodt dit alle belangstelling en leidt dus tot een minder goeden geest die nog slechter wordt doordat zij van kameraden uit kleinere garnizoenen hooren dat de diensten daar veel lichter zijn. In de kleinere garnioenen zijn natuurlijk geen Regimentsoefe ningen en daar ligt dus het zwaartepunt van het programma bij de compagnies oefeningen. De officieren van de compagnieën voelen deze minder goede geest aan en beseffen bovendien dat hun onderdeel wat geoefend heid betreft niet dat is wat zij er zoo gaarne van zouden willen doch niet kunnen maken. Bovendien worden zij door het geregeld laat thuiskomen, op de dagen van binnendienst practisch aan hun kantoorstoel gekluisterd zoodat het contact met den troep sterk vermindert een bezwaar dat zich bij de huidige sterke verminde ring van de meerdaagsche oefeningen extra doet gelden. Verder leiden de vele zware oefeningen tot lusteloosheid wat studie be treft: zoodat de bestaande toestand mij een ernstig gevaar toe schijnt voor den geest onder, en het gehalte van, de subalterne officieren. Indien men dan ook eens om zich heenziet dan treft men onder de gewoon bij den troep ingedeelden niet velen die niet graag naar buiten willen omdat ze het op Java niets gedaan vinden. En verder ligt n. m. m. in deze wijze van oefenen ook de ver klaring voor de gegrondheid van de vrijwel algemeene klacht omtrent het slechte gehalte en de geringe ambitie van het kader. Deze klacht werd door mij in een van de groote garnizoenen zeer vaak vernomen en, te oordeelen naar hetgeen ik er zelf van zag, niet ten onrechte; terwijl ik juist van collegas uit kleinere garnizoe- 836

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 62