nen vernam dat zij over hun kader nogal tevreden waren. Het zou dan ook wel zeer zonderling zijn als het slag menschen dat tot korporaal of sergeant wordt aangesteld zoo bijzonder zou zijn verminderd vooral als men bedenkt dat op de Kaderschool voor deze toch zeer eenvoudige functies zeer hooge eischen worden gesteld, en aan deze eischen streng de hand wordt gehouden iets wat kan blijken uit het betrekkelijk groote aantal candidaten dat per cursus steeds weer wordt afgevoerd. Men moet hierbij echter bedenken dat de Kaderschool onmogelijk meer kan geven dan den theoretischen ondergrond die slechts verduidelijkt is door het zelf uitvoeren, wat nog weer heel iets anders is als het door anderen laten doen. Het voornaamste is voor hen de voortgezette opleiding bij de veldbataljons, en deze behoort dan ook een van de belangrijkste zorgen van de bij de compagnieën ingedeelde officieren te zijn. Deze opleiding kan echter alleen geschieden door hen veelvuldig met hun eigen afdeeling in den geest van R. 1. IV. te laten oefenen. Zij moeten zelfstandig leeren optreden, hoewel on der toezicht van de officieren bij fouten die gemaakt worden moet onmiddellijk gestaakt en overgedaan worden en zij moeten worden opgeleid tot onderwijzer: iets wat samen kan gaan met de overeenkomstige opleiding van de sectiecommandanten. Alleen zelf doen, zelf leeren föuten te zien, zelf deze doen herstellen, kweekt zelfstandige, zelfbewuste menschen, terwijl deze oefe ningen ook van onschatbaar nut zijn voor het saamhoorigheidsge- voel en de samenwerking in brigade en sectie. Geenszins vlei ik mij met de gedachte iets nieuws naar voren te brengen, want het staat eigenlijk allemaal vrij uitvoerig in onze voorschriften, maar wel zou ik de vraag willen stellen of het niet raadzaam wordt geacht om ook voor onze groote garnizoenen wat meer in den geest van deze voorschriften te blijven. Zoo vind ik in V. O. I. 52 (3 ad b), voor de tweede periode „voor zoover zich de behoefte daaraan doet gevoelen oefeningen als in de eerste periode", en volgens mij doet deze behoefte zich zeer sterk gevoe len, speciaal v. w. b. de opleiding van den enkelen man, de brigade en de sectie. De tijd hiervoor ontbreekt echter. Nu zou ik hier de vraag willen stellen of het hiervoor niet mogelijk is om a. bij de terreinkeuze voor alle oefeningen zooveel mogelijk re kening te houden met de technische uitvoering door den troep (hiervan verwacht ik echter geen groote resultaten). b. met de T. T. oefeningen o. 1. van den Bataljonscommandant eerst in Maart te beginnen. c. in eenzelfde maand geen compleet stel Regiments- en Batal jons-oefeningen te houden. d. geen afdeelingen meer aan andere korpsen uit te leenen. e. en vooral om bij de ensceneeringen de hoogst mogelijke zuinigheid te betrachten. Iedere sectie die maar eenigzins gemist kan worden kan zijn tijd wel beter gebruiken. 837

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 63