Wil men zich eenig idee vormen van de beteekenis van de kongsi's, dan moet men volgens Dr. de Groot {„Het Kongsiwezen van Borneo") de Chineesche dorpsautonomie als uitgangspunt beschouwen. Daarbij is n.l. de geheele huishouding aan de dorpsgemeenschap overgelaten en bestaat de bemoeienis van Regeeringsambtenaren bijna niet. Het dorp bestaat er uit één groote familiegemeenschap, waarvan de patriarch het middelpunt vormt; de Mandarijn is er slechts de schakel tusschen de dorpen onderling en tusschen de dorpen en de Regeering met absolute eerbiediging van de dorpsautonomie. Wegens de talrijke geschillen tusschen de dorpen, als regel uitloopend op strijd en verwoesting, was het vormen van bond genootschappen een stelsel geworden; ook bij de Chineezen was de spreuk bekendEendracht maakt macht. In dien geest zijn ook de kongsi's in de Wester-Afdeeling van Borneo ontstaan, met als eenig verschil, dat zij geen samenvoe ging waren van dorpen uit één stam als in China, doch van dor pen van verschillende stammen, elk met een eigen Lothai, staan de onder het kongsihoofd met den titel van Thaiko (later Kapthai, vermoedelijk een samentrekking van Kapitan-Toewa). In Ned.- Indië heeft men de kongsi's economisch bovendien te beschouwen als de groote ondernemers en geldschieters. Tijdens de vorming van de Chineesche kongsi's was op Borneo geen daadwerkelijk Nederlandsch Bestuur aanwezig om de Chi neezen te leiden in den geest van de Nederlandsche Staathuis houding. Toen in 1818 de Nederlanders op Borneo terugkwa men, na in 1791 de Wester-Afdeeling van Borneo te hebben ver laten, had de Chineesche samenleving, geheel op Chineeschen leest geschoeid, haar beslag gekregen. Moeilijk kon de Chinees zich dus oriënteeren naar de Neder landsche opvattingen en zoodra deze in botsing kwamen met de zoo zeer op prijs gestelde zelfstandigheid, greep hij naar de wapens en kwam in verzet. Dat heeft Montrado ons in 1854 bewezen en Mandor in 1884. Oorspronkelijk door middel van kongsi's openlijk de zelf standigheid verdedigend, hebben de Chineezen, toen zij het af legden tegen de gezagsapparaten, hun toevlucht gezocht tot „geheime genootschappen"welke genootschappen volgens Dr. de Groot niet in verband hebben gestaan met die in China, doch 884 Kielstra zegt hiervan, mede n. a. v. het daaromtrent vermelde door Dr. de Groot, in zijn: „Het Kongsiwezen van Borneo"-. „Met welk recht konden wij verwachten, dat dit „uitheemsche volk" zich bij voortduring de wet zou laten stellen door een ander „uitheemsch volk" de Nederlanders dat de macht scheen te missen, om aan zijn eischen klem bij te zetten Zie Kielstra-. „Bijdragen tot de geschiedenis van Borneo's Wester-Afdeeling". Eerste Deel, pag. 29.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 10