ook beschoten en dreigde er van 's vijands zijde een insluiting
van Mandor-, een actie van den vijand dus, die in alle opzichten
een herhaling was van het optieden van de landgenooten in
Montrado in 1854.
Onbegrijpelijk is bij het optreden in deze periode de invloed
geweest van de militaire leiding. Wel schijnt er, zooals reeds
hiervoor gereleveerd werd, eenige wrijving te zijn geweest tusschen
Civiele en Militaire Leiding, maar ondertusschen werden de be
schikbare troepen praktisch misbruikt.
Den 3en Januari werd een verkenningspatrouille bij Mami terug
geslagen en den 6en Januari kon een 30 man sterke patrouille
zelfs Theo-Toe-Kong niet meer bereiken.
Met de werkeloosheid van de N. I. troepen steeg natuurlijk het
moreel van den vijand; hoe langer hoe driester werd diens op
treden en half Januari begon hij de verbinding met Pontianak af
te snijden en de vivrestransporten tusschen Kophiang en Mandor
te bestoken.
Den 20sten Januari vond men het te Pontianak eindelijk weer
noodig versterkingen uit Java aan te vragen, welke versterkingen
den 3en Februari te Pontianak aankwamen (2 compagnieën van
het 5e bataljon) tegelijk met 75 man aanvulling van het garni
zoensbataljon.
De opstand had zich intusschen uitgebreid en Mentidoeng was
weer in het bezit van de Chineezen, die de Inl. hulptroepen
teruggeslagen hadden en daarna dit belangrijke punt hadden
versterkt.
Den 5en Februari vertrok de /ava-colonne onder den Majoor
Schafer van Pontianak naar Mandor, eenige dagen later gevolgd
door nog 50 man onder een officier, deze laatsten vermoedelijk
afkomstig van de garnizoenstroepen.
Op 8 Februari had er een verkenning plaats door een colonne,
onder den Majoor Schafer, sterk 100 man, van Mandor uit in de
richting Theo-Toe-Kong, welke plaats den dag daarop door die
colonne werd vermeesterd.
Uit de beschikbare bronnen valt af te leiden, dat de colonne
slechts 100 man sterk was gemaakt, omdat nog niet met alle be
schikbare troepen mobiel kon worden opgetreden, aangezien
er nog niet voldoende vivres waren en de trein, gerecruteerd
uit Dajaks, nog niet voldoende geïnstrueerd was en evenmin
compleet.
Eerst den 16en Februari kon de actie van onze zijde goed
ingezet worden en was het dan ook spoedig uit met het offensief
van de Chineezen.
Noemenswaardige gevechten hebben er toen niet eens meer
plaats gehad; Chineezen, die niet onbekend bleven met de weder
gearriveerde versterkingen, hebben vrij spoedig het verzet opge
geven.
916