paard in zijn natuurlijke houding gaat en de ruiter dus een pas
sieve rol vervult. Schaft gij daarmede de geheele dressuur af?
P.— Indien gij nog eens aandachtig naleest wat Caprilli terzake
geschreven heeft, zult gij zien dat hij zegt dat het paard moet
gehoorzamen aan den ruiter, dat men het, indien dit noodig mocht,
zijn energiek ervan moet doordringen dat het slechts d a t te
doen heeft wat de ruiter wenscht, waarbij men het echter de volle
vrijheid moet laten over zijn krachten te beschikken en die even-
wichtshoudingen aan te nemen die het wenscht aan te nemen.
Het is ermede als met de Cavalerie die opdracht krijgt een be
paald object te verkennen, doch die zelf vrijheid moet hebben
in de wijze waarop het die opdracht uitvoert. Zoo zal ook in het
terrein de ordonnans op een heg of sloot aanrijdend, aan het paard
overlaten waar het zijn afzet wil kiezen, en het daarbij niet hin
deren, hij zal van het paard vragen met hem in een ravijn af te
dalen, doch aan het paard overlaten hoe het zijn hoofd en hals
gebruiken wil, en het daarbij niet storen.
De dressuur wordt niet afgeschaft, want zonder dressuur zou
den wij geen gehoorzame paarden kunnen hebben, doch de
dressuur wordt uitsluitend beperkt tot wat het paard noodig heeft
om gehoorzaam te zijn en goed door het terrein te gaan, en dat
is heel wat minder dan gij vraagt van paard en. ruiter
S.— Hoever gaat dan de dressuur van het Italiaansch gereden
paard, waar ligt de grens tusschen Uw dressuur en de mijne
P.— Er zijn enkele grondbeginselen die bij U gelden evenals
in de Italiaansche school: aan den teugel, vóór de beenen, „calme,
en avant droit" (l'Hotte). Ik kom daar later op terug. Als alge-
meene regel geldt dat de Italiaansche school daar ophoudt waar
de ruiter begint met van het paard een kunstmatig evenwicht
te vragen, m. a. w. alles wat riekt naar verzamelen, hoort niet
thuis in de Italiaansche school. Daaruit volgt dat „laten nage
ven", zijgangen, ondergeschoven achterhand, opwaartsche boog
van de hals, in onze methode niet passen.
S.— Ik begrijp dat dit alles een groote vereenvoudiging beteekent,
doch zie tevens, dat dan de Italiaansch gereden paarden in een
andere houding gaan dan de onze. Ik mis de verheven gangen,
ik mis het bijgebrachte paard, dat met sierlijk opgeheven hals,
licht in de hand van den ruiter, veerkrachtig cadenseert met on
dergebrachte achterhand. En juist deze „gesenkte hinterhand" is
het beginsel van de lichtheid in de hand van den ruiter. Be
treurt gij het dan niet dat gij dit beeld wilt laten verdwijnen?
Weet gij welk een genot het is een paard te rijden dat zijn
voltes maakt met een straal van drie pas, dat nageeflijk is in alle
gangen, dat alle overgangen vloeiend uitvoert, dat zonder zichtbare
hulp van de plaats in de gewenschte galop aanspringt, en zonder
stooten weder halt houdt, dat de zijgangen met de juiste buiging
en stelling „schwungvoll" uitvoert, dat
946