Daar de vereenigingen echter spoedig een staatkundig karakter aannamen, heeft men ze eigenlijk verder te beschouwen als af zonderlijke republieken, die eenerzijds elkander vrij spoedig na het ontstaan bekampten en regeerden, doch anderzijds, indien het er op aan kwam—, elkander steunden, eerst tegen het gezag van de Inlandsche vorsten of tegen de door hen aangestelde Dajaksche hoofden, later tegen het Ned. gezag, zooals herhaaldelijk is gebleken; het laatst in 1914. Bepaald op den voorgrond traden ten slotte eenige kongsi's, vereenigd in 8 centra, waarvan de voornaamste waren 1. De kongsi „Lan Fong" in Mandor. 2. De kongsi „Sam Thao Kieeuw" in het Sambasche, speciaal Pemangkat en Sepang. 3. De kongsi „Thai Kwong" met zetel in Montrado en als gebied hebbende o. m. Lara BengkajangSingkawang en Koelor. 4. De kongsi „Manfo" in Mempawa. (Zie bijlage II). De Chineesche immigranten waren öf Hakka's Kèhsof Hoklo's, 2 stammen die reeds in het moederland vijandig tegenover elkaar stonden en verschilden in taal, karakter en aanpassingsvermogen. Beide groepen zijn afkomstig uit de provincie Kwantung-, de Hakka's speciaal van Kia Ying Tsjoe, de Hoklo's uit de districten Tjhao Yang en Kiëh Yang. (Zie bijlage III). Waren de Hakka's meer strijdlustig en legden deze zich nl. toe op mijn- en veldarbeid, de Hoklo's hielden zich meer bezig met handel en scheepvaart, vochten niet dan om zelfbehoud en hebben nooit direct de wapens tegen het Ned. Ind. Gouvernement opgevat. Sambas en Pontianak worden tegenwoordig nog speciaal be woond door Hoklo's. Ten slotte verdient nog een bepaalde groep genoemd te worden, welke groep afkomstig is uit de provincie Foekhiën en voorna melijk gevestigd is in en om Pontianak. Thans een enkel woord over kongsiwezen en eedgenootschappen. Oorspronkelijk opgezet als groote verbanden van de kleine vereenigingen voor gezamenlijken mijnarbeid (de z. g. sanga's) en als zoodanig een bron vormende van voorspoed, werd het kong siwezen al spoedig na het ontstaan mede een bron van krijg. De kongsi's, gesticht door immigranten uit de landbouwende klasse van bepaalde districten van de provincie Kwantung, hebben zich in staat getoond, uitnemend georganiseerde vrijstaten te stichten met een streng republikeinschen geest, met orde en tucht, met eigen wetgeving en muntstelsel en in staat, om geheel zelf standig oorlog te voeren. 883

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 9