1108 nisations" te doen afgeven. Schr. treedt hierbij in vergaande beschouwingen, waarvan het volgende moge worden vermeld met betrekking tot het vernielen van draadhindernissen. Gemiddeld is noodig voor het schieten van een bres van in een hindernis van 30 M. breedte, op een afstand van ongeveer 2500 M. een hoeveelheid munitie van 5 a 600 schoten, indien het vuur geregeld kan wor den. Schr. acht dan de meest doelmatige wijze, dat een dergelijk vuur door één batterij wordt afgegeven, welke daartoe lal'^uur noodig heeft, in welk geval men bij b. v. een afdeeling met een dergelijke opdracht belast. Ten slotte bespreekt schr. nog d e „tirs de projection, ayant pour but d'aveug- ler les observatoires. Op duidelijke wijze wordt verder de werkwijze van de artillerie gedurende de laatste oogenblikken van de voorbereiding uiteengezet, wanneer dus de massa van de artillerie is ingezet tegen doelen, welke zoo dicht mogelijk op de eigen uitgangsopstelling zijn gelegen, d. w. z. wanneer de aanvalstroepen derhalve zoo dicht mogelijk zijn opgesloten achter het eigen vuur. De zwaar dere artillerie dient enkele minuten voordat de aanval wordt ingezet haar vuur meer achterwaarts te verleggen, terwijl de artillerie van licht kaliber tot het laatste oogenblik blijft doorvuren, om daarna op overeenkomstige wijze te handelen. Ten gevolge van deze procedure wordt ontgaan, dat op het oogen blik, dat de aanval losbreekt, een onderbreking van het art. vuur ontstaat, wat voor de vijandelijke artillerie een aanwijzing zou kunnen zijn, hare afsluitings vuren af te geven. Het artikel bevat enkele tableaux, waarin op overzichtelijke wijze het ge- heele vuurprogramma kan worden opgenomen. Het slot van de studie bevat enkele beschouwingen ten aanzien van de „réglages préliminaires", het te voren regeelen van het vuur, waarbij schr. de o.i. zeer juiste opvatting huldigt, dat, over welke hulpmiddelen men ook mag beschikken, een niet waargenomen vuur dikwijls slechts zeer onvoldoende resul taten afwerpt. Men zou, aldus schr., het te voren inschieten kunnen missen, wanneer: a. de art. voorbereiding zeer kort en verrassend moet zijn, en wanneer men voornamelijk moreel effect wil bereiken. b. men niet over zuivere gegevens omtrent 's vijands opstellingen beschikt. c. men over een ongelimiteerde hoeveelheid munitie beschikt. Daarentegen is het te voren inschieten onontbeerlijk indien a. men bepaalde resultaten wenscht te bereiken voordat de eigen infanterie voorwaarts gaat. b. men beperkte hoeveelheden munitie bezit. Organisatie. 3 dan wel 4 stukken batterij. Scheen na den wereldoorlog het vraagstuk van de sterkte van de batterijen tot rust te zijn gekomen, omdat men overal voor de lichte en middelbare artillerie de organisatie van de 4 stukkenbatterij had aangenomen (ook bij ons zal men daartoe binnenkort gelukkig overgaan), thans gaan den laatsten tijd weer stemmen op ten gunste van de 3 stukkenbatterij. Dit is voor Lt. Gen. Marx aanleiding geweest, deze aangelegenheid nog eens onder de oogen te zien in een artikel „Zur Frage der Batteriestarken", geplaatst in het Sept. nummer van „Wehr und Vfraffen". Schr. gaat hierbij op zijn bekende duide lijke en overzichtelijke wijze de verschillende factoren na, welke in het geding worden gebracht, waarvan wij de voornaamste in het kort willen beschouwen. Men mag, aldus gen. Marx, het aantal stukken van een batterij niet als iets blijvends beschouwen; in den loop van een oorlog vallen er meer vuurmon den uit, dan men te voren kon vermoeden, welk gedeelte bij kleine batterijen uitteraard procentsgewijze hooger zal zijn dan bij groote, omdat bij eerstge noemde het materieel veel meer uitgebuit moet worden. Een batterij van 6 stukken zal dikwijls niet meer dan 5 en een van 4 stukken niet meer dan 3 vuurmonden in gevecht kunnen brengen. Zou men in de toekomst overgaan op de 3 stukken batterij, dan zou men in een oorlog

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 116