1111
men, een en ander ten gevolge van de omstandigheid, dat het geduld van
het publiek door de confereerenden dikwijls wel erg op de proef wordt
gesteld.
De publieke meening ten aanzien van de Lausanne-conferentie was aan
vankelijk zeer pessimistisch; volgens schr. moet dit in hoofdzaak worden
toegeschreven aan de zeer ongunstige politieke omstandigheden, waaronder
de conferentie werd aangevangen. In Duitschland was het vertrouwen hebbende
kabinet Bruning juist opgevolgd door een regeering onder leiding van den
Rijkskanselier von Papen, die men eenigszins als voorlooper beschouwde van
een nationaal-socialistisch régime Hitier, waarvan men met betrekking tot de
internationale betalingen weinig verwachtte.
Ten slotte hebben de feiten bewezen, dat vorengenoemde verwachtingen
wel erg aan den pessimistischen kant waren. De bereikte resultaten, waarover
nader meer, zijn van dien aard geweest, dat men, zooals Dr. van Raalte,
schrijft, Lausanne een mijlpaal in de geschiedenis van het schadeloosstellings-
vraagstuk kan noemen, en derhalve ook in de historie van het verdrag van
Versailles. Om kort te gaan, dank zij de conferentie te Lausanne, zijn de her
stelbepalingen, die het Duitsche volk economisch doch vooral ook moreel
drukten, weggenomen, zoodat het schadeloosstellingsprobleem waarschijnlijk
tot het verleden behoort.
In hoofdtrekken geeft schr. dan den inhoud van het te Lausanne gesloten
verdrag weer, welke in het kort hierop neerkomt, dat aan Duitschland voor
de eerstkomende 3 jaren een volledig betallingsmoratium werd toegestaan,
na afloop waarvan dit rijk alleen nog verplicht is tot een slotbetaling van
nominaal 3 milliard mark, door uitgifte van 5 pet. schuldbekentenissen ten
laste van het Duitsche Rijk tegen een uitgifte-koers'van 90 °/o, waardoor het
economische leven onbedreigd blijft.
Schr. acht ook voor Duitschland geen enkel risico meer aanwezig, in verband
met de oorlogsschulden der geallieerden, tenzij, wat hij nauwelijks aannemelijk
acht, het verhaal van een geheim „gentlemens-agreement", waardoor alles
wederom op losse schroeven zou komen te staan, juist mocht zijn.
Echter heeft de ratificatie van de conventie van Lausanne nog niet plaats
gevonden, zoodat voor een groot optimisme o.i. nog geen plaats is, in welke
meening wij door de huidige dagbladberichten worden versterkt.
Interessant in verband met het vorenstaande is een artikel van Prof. Mr.
G. W.J. Bruins, die in de Augs./Sept. aflevering de geschiedenis van de her
stelbetalingen weergeeft en ten slotte ook op het z. g. „gentlemen's agreement"
terugkomt.
De eerste orde in het reparatie vraagstuk werd gebracht door het Dawes-
plan in Oct. 1924, dat een betaling vaststelde, met een degressie in de eerste
jaren, van 2,5 milliard mark per jaar.
In Mei 1930 werd het Dawes-plan vervangen door het plan Young, waarbij
het jaarlijks te betalen bedrag werd verminderd. Dit zou stijgen van 1.7 mil
liard mark na een bepaald aantal jaren tot 2.4 milliard per jaar, welk bedrag
zou gelden tot 1966, om daarna te dalen, totdat in 1988 een laatste termijn
van 0,9 mark zou worden voldaan.
Zooals schr. aangeeft, werden de betalingen uit het Dawes-plan geacht een
contante waarde te bezitten van ruim 40 milliard mark en die uit hetYoung-
plan van 35 milliard. Waren voor dezen betrekkelijk geringen stap ruim 5
jaren noodig, reeds na twee jaren komt er te Lausanne een regeling tot stand,
welke practisch aan alle betalingen een einde maakt. Opgemerkt wordt nog,
dat feitelijk reeds met het Hoover-moratorium van 1 Juli 1931 het reparatie
tijdperk was afgesloten.
Daarna worden de oorzaken nagegaan, welke tot deze snelle evolutie leidden,
De hoofdoorzaak ligt in de zeer ernstige wereldcrisis en wel met name in de
zeer zwakke positie van Duitschland, ten gevolge van den grooten omvang
van de op zeer korten termijn opvorderbare buitenlandsche schulden. Het
hierop volgende Hoover-moratorium bleek niet afdoende, zoodat Duitschland