1113 Schr. acht de verwezenlijking van het plan Hoover niet onmogelijk, omdat zich een tweetal nieuwe gebeurtenissen hebben voorgedaan, welke ongetwijfeld van gunstigen invloed zullen zijn. In de eerste plaats het feit dat in verband met de Regeeringswisseling in Frankrijk de Fransche delegatie toeschietelijker zal zijn, hetgeen reeds moge blijken uit de omstandigheid, dat Boncour, minis ter van Oorlog in het kabinet Herriot, reeds te kennen gaf, dat Frankrijk, ondanks den nog onvoldoenden stand van het veiligheidsvraagstuk, toch reeds tot een bewapeningsvermindering bereid zou zijn. (Helaas zijn in Frankrijk de kabinetten weinig stabiel). Een andere gunstige factor ligt in de vorming van de z. g. groep van „Acht", waaronder wordt verstaan de versterkte oude groep der ex-onzijdige staten Nederland, Zwitserland en de Scandinavische Staten met België, Spanje en Tsjechoslowakije. Schr. ziet. in deze veisterkte groep, welke reeds een zekere activiteit aan den dag legde, voornamelijk een bemiddelend lichaam. Dezelfde schrijver geeft in het Augs/Sept. nummer een summier overzicht van den stand van de ontwapeningsconferentie na de eerste halfjaarlijksche periode. Volgens schr. ontstond er bij de verdaging voor waarschijnlijk een half jaar op den 23 Juli j.l. bij de, zich niet door politieke bijgedachten lei den latende voorstanders van de ontwapeningsgedachte een heel wat groo- tere voldoening over het eerste resultaat dan bij de verschillende volkeren het geval was. Gewezen wordt in dit verband op het feit, hoe ongunstig inderdaad de omstandigheden voor ernstige principieele ontwapeningsbe sprekingen zijn geweest ten gevolge o. a. van de onzekerheid over de poli tieke toekomst van Duitschland en Frankrijk, alsmede door de belangrijke conferentie te Lausanne, welke een beslissende discussie te Genève over de politieke zijden van het ontwapeningsvraagstuk verhinderde. Desalniet temin is schr. van oordeel, dat de aanneming van de resolutie Benes, waar mede het eerste halfjaar werd besloten, waardevolle beloften inhoudt voor het in Januari te volgen tweede gedeelte van de ontw. conferentie. Scheen men bij den aanvang van de conferentie reeds genoegen te willen nemen met een begrenzing van de bewapening der verschillende landen, ten einde daardoor een einde te maken aan den bewapeningswedloop, thans na een half jaar van confereeren, aldus schr., zou men het bereiken van het vorenstaande als een onvoldoende resultaat beschouwen en acht men het sluiten van een algemeene ontwapeningsconventie, welke een aanmerkelijke vermindering van bewapening zal brengen, bepaaldelijk een noodzakelijkheid. Ten aanzien van de resolutie Benes wordt nog opgemerkt dat de „warmste" voorstanders van de ontwapeningsgedachte reeds „meenden" te mogen vast stellen, dat na aanneming van bovenstaande resolutie definitieve overeenstem ming zou zijn verkregen over de volgende punten a. wezenlijke vermindering van het personeel van de landmacht. b. afschaffing van de allergrootste stukken zware artillerie en van de grootste tanksvermindering van het aantal der geoorloofd blijvende zware kanonnen en tanks. c. Verscherping van de vlootverminderingsbepalingen der vlootconventies van Washington en Londen. d. verbod van ieder luchtbombardement en internationale reglementeering der burgelijke luchtvaart. e. vermindering van het aantal, niet voor luchtbombardement dienende mi litaire vliegtuigen. verbod van iederen chemischen en bacteriologischen oorlog. g. schepping van een stelsel ter beperking der nationale militaire uitgaven. h. instelling van een permanente ontwapeningscommissie, tot het toezicht op de naleving van de conventie. i. schepping van volkenrechtsregelen tegen de schending der verbodsbepa lingen inzake het luchtbombardement en den chemischen en bacteriologischen oorlog.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 121