1114
internationale reglementeering van den wapenhandel en van de particuliere
zoowel als staats-wapenfabricatie.
Hoe het echter ook zij, in ieder geval zal de resoIutie-Benes een goeden
grondslag vormen, waarop de verdere besprekingen in 1933, waarvoor thans
reeds gedurende enkele maanden de voorbereidende werkzaamheden in gang
zijn gezet, voortgang zullen kunnen vinden.
Echter wordt thans het plan-Benes bedreigd door de houding van de huidige
Duitsche Regeering, die meer wenscht mede te werken bij de hervatting van
de werkzaamheden van de conferentie, alvorens dit rijk gelijkgerechtigd is met
de overige mogendheden. Mocht Duitschland dit standpunt blijven innemen,
dan zal naar alle waarschijnlijkheid een vertraging inzake de tweede periode
van de ontwapeningsconferentie onvermijdelijk zijn.
De conventie van Ouchy.
Ofschoon deze overeenkomst omgaat buiten den Volkenbond in den strikten
zin, moet zij desalniettemin van groot gewicht worden geacht, omdat daarin
een daadwerkelijke poging tot oplossing van de crisisvraagstukken door een
regionale regeling kan worden gezien. Onderwerpelijke conventie, welke is
tot stand gebracht tusschen Nederland, België en Luxemburg, houdt zich
in hoofdzaak bezig met de tarieven, waarbij de partijen zich verplichten in
haar wederzijdsche betrekkingen niet over te gaan tot verhoogingen van in
voerrechten boven het peil van de rechten, zooals die bestonden op den dag
van de onderteekening, noch tot de instelling van rechten, die op dien dag
niet bestonden. Het is dus in wezen een soort tolovereenkomst.
Dr. Nederbragt behandelt de totstandkoming van deze overeenkomst in de
Augs./Sept. aflevering van „De Volkenbond", waarbij hij tevens den inhoud
in groote lijnen weergeeft.
Op 22 December 1930 sloten Nederland, België en de Scandinavische Sta
ten de Conventie van Oslo, waarmede bedoeld werd ten aanzien van tarief-
verhoogingen en nieuwe tarieven economische toenadering te bereiken. Een
belangrijk punt wordt gevormd door het 3e lid van het protocol, dat zegt,
dat de verdragsluitende partijen het voornemen hebben, het beginsel, dat aan
deze conventie ten grondslag ligt, uit te breiden tot andere bepalingen, welke
het onderlinge ruilverkeer zouden kunnen benadeelen.
Toen de conventie van Oslo werd gesloten waren er reeds onderhandelin
gen gaande over een nieuw handelsverdrag met België ter vervanging van de
verouderde regeling van het Ned. Belg. verdrag van 1863. De onderhandelaars
hebben zich toen laten leiden door het meergenoemde 3e lid van het protocol
van Oslo en de vraag gesteld of niet, hangende de onderhandelingen, een
bepaling in het ontwerp kon worden opgenomen ten bate van de bevordering
van de wederzijdsche belangen in de periode, waarin de invoerbeperkingen
zouden heerschen. Een en ander leidde tot de onderteekening namens de Ned.
en Belg. Regeeringen van het Protocol van Brussel van 29 Dec. 1931, inhou
dende, dat, in geval in een der contracteerende staten in- of uitvoerbeperkingen
of- verboden of maatregelen van reglementeering zouden worden getroffen,
de regeering van dien staat zich zou verplichten, onder voorwaarde van weder-
keerigheid, deze maatregelen niet toe te passen op een artikel, van bijzonder
belang voor den anderen staat, alvorens met dezen laatste onderhandelingen
te hebben geopend, ten doel hebbende het nadeel, uit deze maatregelen voort
vloeiende, zooveel mogelijk te beperken.
Na de onderteekening van dit protocol werden de onderhandelingen betref
fende het handelsverdrag voortgezet, waarbij, aldus schr. de vraag rees, „Kun
nen wij, nu in Oenève op economisch gebied schier alles mislukt, samen niet
iets doen, dat tot verbetering van den toestand kan leiden?" Deze vraag werd
bevestigend beantwoord en zoo ontstond op 16 Juni j.l. de te Ouchv gepa
rafeerde en op 18 Juli d. a. v. te Genève door de Ministers van Buitenlandsche
Zaken onderteekende conventie van Ouchy, welke zich met de tarieven bezig
houdt en waarbij is overeengekomen, niet over te gaan tot eenigerlei pro
tectionistische verhooging van de invoerrechten, noch tot eenige instelling van