HET BEPALEN VAN HET ARTILLERISTISCH AZIMUT
EENER LIJN (c.q. RICHTBASIS) EN VAN DE VER
ANDERLIJKE MISWIJZING VAN DEN BOUSSOLE-
HOEKMETER MET BEHULP VAN DE ZON
OF EEN STER.
(met 7 figuren en 9 bijlagen.)
door
J. P. G. SCHMITZ,
Eerste Luit. der Artie.
In de maanden April en Mei 1932 zijn door mij bij de le Af-
deeling Houwitser Artillerie proeven genomen, welke ten doel had
den om voor de Artillerie te geraken tot een in vergelijking met de
thans gebruikelijke methoden vluggere en juistere bepaling van het
azimut eener richtbasis. De praktijk heeft uitgewezen, dat het nu
normaal ongeveer anderhalf uur vordert, vóórdat de stellingofficier
in staat is de gegevens omtrent het beloop der richtbasis aan
zijn Afd. Cdt. (c. q. Batt. Cdtn.) mede te deelen. Ik noem anderhalf
uur als gemiddelde, hetgeen zeker niet overdreven mag worden
geacht, want een benoodigde tijdsduur van twee uur en meer
behoort niet tot de uitzonderingen. Veelal ziet men den stelling
officier de „methode met slagen", zooals aangegeven in het V.T.A.,
toepassen. Bij menige Afdeelingsoefening bleek de wensche-
lijkheid om tot een korteren tijd te komen. Dit was voor mij
aanleiding om naar een kortere en toch juiste methode te streven.
Een tweede bezwaar van de thans gebruikelijke methoden is,
dat zij niet voldoende zuiver zijn. Tot op heden heeft men steeds
rekening gehouden met de mogelijkheid, dat er in de opgave
van den stellingofficier nog een fout kan schuilen. Het bedrag
dier toelaatbare fout wordt bij eenige Afdeelingen op 5 °/00 gesteld.
Voorts verricht de stellingofficier thans zijne metingen meteen
boussole-hoekmeter, welke van tijd tot tijd (b.v. ééns in de maand)
wordt gecontróleerd. De miswijzing van de magneetnaald wordt
dan in het garnizoen geconstateerd op een daarvoor ingericht
vaste meetbasis, welke veelal is uitgezet door den Topografi-
schen Dienst.
In garnizoenen, waar men over getrianguleerde punten beschikt,
geschiedt dit ook wel met behulp van de berekende richting
tusschen twee dier punten. Het behoeft geen betoog, dat een
1