Men denke zich nu de lijn gaande door het punt van de zoo juist uitgezette geografische breedte verlengd naar rechts en de lijn gaande door het punt van de uitgezette h verlengd naar boven. Deze beide lijnen men behoeft ze niet te trekken leveren een snijpunt op in het veld I. Laat nu uit dit punt een loodlijn neer op AB. Zij het voetpunt dier loodlijn P. Verbindt nu het punt P (op AB) met het punt Q (van de lijn CD) dat behoort bij de declinatie van het hemellichaam op het tijdstip van waarneming (zie Tabel III voor de zonsdeclinatie en bijlage II als men van één der acht opgegeven sterren wil gebruik maken). Bepaal nu het snijpunt van de lijn PQ met CE Vanuit dit snijpunt wordt nu een evenwijdige lijn getrokken aan de dichtst bijzijnde lijn van de geruite figuur waardoor men terecht komt op de schaalverdeeling F. Het aldus gevonden punt van de schaalver- deeling F wordt met een potloodpuntje aangeteekend. Bij positieve wordt de bovenste schaalverdeeling (van 4725 °/00 tot 5775 °/00) gebezigd en bij negatieve <5 de onderste (van 4725 °/00 tot 3675 °/0o). Men gaat nu over naar veld II. Ook hier vindt men weer ter linker zijde op GH de fictieve km. aangebracht en aan de onder zijde de hoogten in straal °/00. Zet men nu de <p en de h uit op de wijze als aangegeven voor veld I, dan krijgt men een bepaald punt in veld II. De afstand van dat punt tot GH wordt opgeme ten. Deze opgemeten afstand wordt overgebracht naar de schaal verdeeling F, en uitgezet vanaf het potloodpuntje hetwelk men zoo juist heeft aangeteekend. Het uitzetten heeft plaats in de rich ting naar F als <5 positief is en van de richting van F af, als d negatief is. Bij het punt hetwelk men nu uiteindelijk verkrijgt, leest men onmiddellijk in ware grootte het artilleristisch azimut van het betrokken hemellichaam af (zie verder punt 6 van bijlage III). De opgemeten hoek richtbasis zon wordt hierbij opgesteld (zie formuliertje op het nomogram) waardoor men het azimut der richtbasis vindt. De gebruiksaanwijzing van het nomogram is aan de achterzijde van het nomogram aangebracht, zoodat ieder in staat is zich de werkwijze binnen zeer korten tijd eigen te maken (zie bijlage III). Wil men het nomogram bezigen voor één der acht sterren, ver meld in bijlage II, dan zet men de declinatie uit van de betrokken ster op CD.2) Overigens is de werkwijze geheel overeenkomstig het hiervoor medegedeelde omtrent een zonsmetting. Het lastige bij sterwaarnemingen is het opsporen van de juiste ster aan den hemelbol. Hierover zal hierna nog het een en ander worden medegedeeld. 14 De lijn PQ behoeft niet getrokken te worden. Als men een draadje ge bruik, hetgeen veelal zuiverder is, komt dit bovendien de netheid ten goede. 2) De declinatie van de acht vermelde sterren is voor elke ster met den naam gemakshalve aangebracht op het nomogram (bijlage I).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 176