BEPALING VAN HET AZIMUT VAN EEN LIJN (RICHTBASIS)
EN DE BOUSSOLE-CORRECTIE.
GEBRUIK VAN HET NOMOGRAM. Bijlage lil.
1. De boussole-hoekmeter wordt zorgvuldig opgesteld en met de horizontale hoek-
aflezing op 0%o in de lijn (richtbasis) gebracht.
2. Men richt met den kijker op de zon of één der opgegeven sterren, waarbij men
dient te letten op het inspelen van de luchtbel bij het op 200 gesteld terrein-
hoekrondsel.
Om ongeveer op de zon te richten is het aan te bevelen gebruik te maken
van het op den kijker aanwezige buisje, waarin de nachtverlichting aangebracht
kan worden. Valt in dit buisje geen schaduw van den wand, dan is de zon in
het gezichtsveld van den kijker, waarna men zuiver op het middelpunt kan richten.
Men denke er aan vooral niet met het ongewapende oog door den kijker op de zon te
richten.
Het oculair wordt geheel, of bijna geheel uitgeschoven.
Een stuk papier wordt nu op zóódanigen afstand achter het oculair gehouden,
dat hierop een scherp beeld van zon en kruisdraden geworpen wordt; waarna men
de zon op het midden der kruisdraden brengt.
Beschikt men over een donker glas, waarvan het gebruik ten zeerste wordt
aanbevolen, dan kan men wél rechtstreeks met het ongewapende oog op de zon
richten.
3. De horizontale hoek en terreinhoek worden afgelezen. Wil men ook de boussole-
correctie bepalen, dan eveneens den boussole-stand aflezen, als de boussole-
hoekmeter met 0-0 in de lijn (richtbasis) is gesteld.
Tabel I.
Gemeten
Af te trekken correctie als de plaats ligt op
Zons
hoogte
0 m.
250 m.
500 m.
750 m.
1000 m.
2000 m.
10°
4, '9
4, '8
4,7
4, '6
4, '5
4/0
11°
4/5
4, 3
4, '2
4/1
4, '0
3, 7
12°
4/1
4, '0
3, 9
3, '8
3, 7
3, '4
13°
3, '8
3,7
3, 6
3, '5
3, '4
3/1
14°
3, 5
3/4
3, 3
3, '2
3, '2
2, '9
16°
3/0
2, 9
2, '9
2, '8
2, 7
2, '5
18°
2, 7
2, '6
2, '5
2, '5
2, '4
2, '2
20°
2, '4
2, 3
2, '3
2, '2
2/1
1/9
25°
1/8
1/8
1/7
1/7
1/6
1/5
30°
1/5
1/4
1/4
1/4
1/3
1/1
40°
I/O
0, '9
0, '9
0, '9
0, '9
0, '8
1. Bepaal in de velden I en II resp. de punten P en Q behoorende bij de, op de
schaalverdelingen aangegeven waarden van de op den boussole-hoekmeter afgele
zen hoogte h en de geografische breedte van de plaats van waarneming,
(waarbij uitgedrukt is in fictieve km.).
2. Laat een loodlijn uit P neer op AB.
Verbindt het voetpunt dezer loodlijn met het punt van CD dat behoort bij de decli
natie van het hemellichaam op het tijdstip van waarneming.
3. Bepaal het snijpunt van deze lijn met CE en vervolgens het overeenkomstige punt
R op de schaalverdeling F door gebruik te maken van de aangegeven verbin
dingsstraten.
4. De afstand van Q in veld II tot GH wordt vanuit R langs F uitgezet
5. Bij het snijpunt S op F leest men onmiddellijk op de schaalverdeeling het azimut
A van het betrokken hemellichaam af. 2)
6. Staat het hemellichaam in het Westen, dan wordt het afgelezen bedrag van 6300
afgetrokken.
Bijlage IV.
Herleidingstafel van fictieve km.
tot geografische breedte
(in graden en minuten).
9° Z.B. 0 fict. km.
8° 46 77
25
8° 327/
50
8° 1877
- 75
8° 0477
100
7° 5077
- 125
7° 3677
150
7° 2277
175
7° 0877
200
6° 55'
225
6° 4177
250
6° 2777
- 275
6° 1377
- 300
5° 5977
- 325
5° 4577
350
Regela fict. km. 9° Z.B.-5/9Xaminuten.
Bijlage II.
Ster
Declinatie
0 Ceti
- 18° 21/6
Aldebaran
16° 22/5
Sirius
- 16° 37, 3
Alphard
Hydrae)
- 8° 22/0
Spica
- 10° 48/4
Ophiuchi
- 15° 38/5
13 Capricorni
- 14° 59/8
a Aquarii
- 0° 39/0
Opmerking. Bij het richten op sterren de kruisdraden zichtbaar maken door het aanbrengen van de
nachtverlichting. Het bezigen van een donker glas of een stuk papier als bedoeld onder 2 vervalt van zelf
sprekend.
CORRECTIE WEGENS REFRACTIE EN HOOGTEPARALLAX.
Opmerking. Valt het punt S buiten het veld van teekening, dan wordt het overvallende stuk vanuit 4725
teruggezet en afgelezen alsof s positief was.
In de richting van F als 2 positief is
In de richting van F af als 2 negatief is.
2). Bij 2 positief de bovenste schaalverdeeling.
Bij 2 negatief de onderste schaalverdeeling.
yy
yy
yy
yy
V
yy
yy
yy
yy
yy
V
yy
yy
yy
V
yy
yy
yy
yy
yy
yy
yy
yy
yy
yy
yy
yy
yy