Uit de oorlogsliteratuur is toch gebleken, dat sommige voor
genomen offensieven niet tot uitvoering konden komen, omdat de
daarvoor benoodigde artilleriemunitie niet tijdig of volledig op
de daarvoor bestemde plaatsen kon worden aangevoerd. Ook de
aanvangsdatums van verscheidene operatiën werden in hooge
mate beïnvloed door den tijdsduur, welke het gereedstellen der
berekende munitiehoeveelheden vorderde.
Voorts blijk t uit het bekende boek van Bruchmüller„Die
Deutsche Artillerie in den Durchbruchschlachten des Weltkrieges",
dat een van de oorzaken van de verstarring van het Westfront
na den Marneslag is geweest, het opraken van de munitie bij de
Duitsche artillerie, terwijl in genoemd boek ook vermeld wordt,
dat de in November 1914 aangevangen belegering van Verdun
wegens munitiegebrek moest worden opgeheven.
Nu hebben deze gegevens wel betrekking op tijdperken, waarin
de stellingoorlog reeds op den voorgrond begon te komen, doch
dat ook in den bewegingsoorlog thans enorme munitiehoeveel
heden benoodigd zijn, blijkt uit de bestudeering van de operatiën
op het Oostfront, in Servië en in Roemenië. Ook op deze ge
vechtsterreinen is gebleken, dat het succes der operatiën in hooge
mate afhankelijk is van de mogelijkheid tot een goede munitie-
aanvulling bij de artillerie.
Het vraagstuk van de munitieaanvulling omvat zoowel de voor
bereiding in vredestijd van de verhoogde munitieproductie in
tijd van oorlog, als den aanvoer uit de magazijnen naar het
gevechtsveld. Waar eerstgenoemde factor behoort tot het gebied der
oorlogsvoorbereiding, moge bespreking hiervan buiten beschou
wing blijven. De tweede factor is te onderscheiden in twee
deelen, nl. het deel dat valt onder de werkingssfeer van den
Dienst van Aan- en Afvoer (A. en A.) en het deel dat verricht
wordt door de onderdeelen van de operatieve eenheid (in ons
geval het Veldleger, de Divisie en (of) het Detachement). Aange
zien de organisatie van den Dienst van A. en A. thans wederom
in studie is, zullen wij ons in hoofdzaak beperken tot het deel,
dat aan de organen van de Divisie in onderwerpelijk vraagstuk
is toebedeeld.
Als uitgangspunt hiervoor dient te worden genomen de muni
tieuitrusting van onze Divisieartillerie. Deze uitrusting behoort
zoodanig te zijn, dat zij voorziet in het verwachte verbruik tijdens
den eersten gevechtsdag, terwijl het gewenscht is, om een zekere
reserve bij de hand te hebben, teneinde mogelijke tegenvallers
in genoemd verbruik te kunnen opvangen.
Bij de schatting van het verwachte verbruik begeeft men zich
onherroepelijk op speculatief terrein hierbij treden immers zoo
vele van tevoren niet te bepalen factoren op, dat het noemen
van cijfers wel zeer moeilijk is. Het is dan ook logisch, dat men
1049