2). Volgens Règlement de Manoeuvre de l'Artillerie, Deuxième partie. 3). Volgens „Die Truppenführung" Uitgave 1931, blzn. 350 en 351 van von Cochenhausen. 4). Volgens M.S. 1928, blzn. 48 en 49. 5). Volgens A. R. 1927/1928, blzn. 248 en 249. 6). De helft der regtn. veld-art. heeft 12 cm. hw.de andere helft heeft 15 cm. hw. Gegevens volgens „Tactische gegevens voor de landmacht". 7). De afdeelingen berekend op 3 battn. van 4 stukken. Dit staatje toont dus aan dat de munitieuitrusting van onze artillerie wel niet bepaald ongunstig, doch ook niet buitengewoon ruim genoemd kan worden. Doch tevens blijkt er uit, dat de ver houding tusschen het aantal projectielen van 7.5 cm. en 10.5 cm. verbetering behoeft. Vergeten wij toch niet, dat onze houwitsers een drieledige taak hebben, nl. asteun verleenen aan de infanterie, b. artilleriebestrijding en c. het zg. vuur op groote afstanden. In de andere landen worden de taken b. en c. bij voorkeur opgedragen aan de legerkorps-artillerie. In procenten uitgedrukt zijn hiervoor beschikbaar NootHet behoeft wel geen betoog, dat deze verdeeling niet star mag worden opgevat. Wij zouden daarom de bestaande verhouding van 41 (80'/a °/o19'/a°/o) willen veranderen in 3:1. Op welke wijze dat zou kunnen geschieden, zullen wij straks uiteenzetten. Doch met dit al hebben wij nog geen gegevens voor het te verwachten dagelijksche verbruik per gevechtsdag. Neemt men bijv. aan dat de op blz. 1049 genoemde reservevoorraad (welke dient om een grooter verbruik op te vangen) gesteld kan worden op de helft van het verwachte verbruik, dan zou men tot de volgende getallen komen 1052 Frankrijk Duiischland België Nederland Ned.-Indië 2.256 930 2.400 1.584 1.350 2.700 740 proj. 7 of 6 pCt. (alleen voor taak c.) een gedeelte van 19'/2 pCt. 3.186 proj. 12 pCt. 3.984 proj. 25 pCt. 4.050 proj. 11 pCt.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 60