100 de wegen en in het terrein is thans niet beschikbaar in het Fransche leger. Volgens den Generaal C. dient de oplossing te worden gezocht in "eschut met schilden en op rupsbanden, gesleept door tractors". In de beide gsoote permanente stellingen treft men in eerste lijn de volgende soorten van versterkingen aan „des ouvrages a armement d'infanterie", „des ouvrages intermédiaires armés de canons", „des ouvrages puissants". welke door schr. verder worden aangeduid als „infanteriewerken, kleine artilleriewerken, groote artilleriewerken". „Nabij sommige groote artilleriewerken vindt men een koepelbatterij (ou- vrage a tourelies d'artillerie"). Verder treft men aan in die stellingen waarnemingsposten en schuilplaatsen". Omtrent de artilleriewerken wordt het volgende vermeld, „De groote artilleriewerken zijn gelegen om de 9 tot 12 km. In de Stelling van LOTHARINGEN zijn 8 tot 10 van die werken, in de Stelling van de NEDER-ELZAS zijn ongeveer 3 van die werken noodig. De kleine artilleriewerken zijn tusschen de groote werken geplaatst, zoodanig dat intervallen van gemiddeld 4 km worden verkregen. Tusschen groote en kleine artilleriewerken is geen scherpe grens te trekken. Voor flankeerend vuur treft men in de artilleriewerken vrijwel steeds dezelfde bewapening aan en wel aan elk der beide flanken 2 kanonnen van 75 mm 1 of 2 paar zware mitr. in kazemat, de mortieren in de kelderverdieping 2 lichte mortieren 6 De bewapening voor frontaal vuur loopt sterk uiteen. Voor een klein artilleriewerk kan men aannemen: 1 of 2 koepels elk met 2 kanonnen van 85 mm, 1 koepel met 2 bomwerpers, 1 of 2 koepels elk met 2 zware mitrailleurs, 2 koepels elk met 2 lichte mortieren, (p. m. de lichtere wapens). Het kleinste artilleriewerk is voor frontaal vuur bewapend met 1 koepel met 2 kanonnen van 85 mm, 1 koepel met 2 zware mitrailleurs, 1 koepel met 2 lichte mortieren, geplaatst op een flankkazemat. In de grootere artilleriewerken treft men een grooter aantal dergelijke koe pels aan (tot het 3-voudige) en bovendien 1 of 2 koepels met 2 houwitsers van 150 mm." „De onderdeelen van een artilleriewerk zijn onderling als volgt gegroepeerd in voorste lijn, bijv. vóór een heuvelkam, mitr. koepels, opstellingen voor' lichte mitr., waarnemings- en uitkijkposten in tweede lijn en meer gedekt, koepels met geschut, bomwerpers en mortieren; op elke flank, zoo mogelijk in een terreinplooi, een flankkazemat, een uit kijkpost en een opstelling voor een lichten mitr. (soms bestaat de kazemat uit 2 afzonderlijke deelen, waar één de beide kanonnen bevat). Het werk springt 100 tot 150 m vooruit ten opzichte van de frontlijn. De afzonderlijke organen of groepen van organen liggen verspreid in het terrein. Een voldoende mate van verspreiding van doelen wordt bereikt, als die orga nen of groepen van organen op 50 tot 100 m naast en op 300 tot 400 m achter elkaar zijn gelegen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1933 | | pagina 100