108
dat men niet tot een ontwapening dan wel tot een beperking van bewapening
zal overgaan.
Ook het Duitsche betoog, dat, indien Duitschland op het stuk der princi-
pieele rechtsgelijkheid zijn zin niet zou krijgen, daardoor automatisch de in
het Ve Hoofdstuk van het Verdrag van Versailles opgelegde ontwapenings
voorschriften zouden komen te vervallen, schijnt weinig krachtig, omdat een
eenzijdige wijziging in de voorschriften van vorengenoemd tractaat niet is
toegelaten. Art. 164 van het vredesverdrag bepaalt, dat het aan den Volkenbond
blijft voorbehouden om zulks eventueel tot stand te brengen en zoolang de
Raad dat achterwege laat, kan Duitschland zich bezwaarlijk van zijn verplich
tingen ontslagen achten. Intusschen heeft, naar men uit de dagbladen heeft
kunnen vernemen, de practijk anders geleerd en heeft D. in het algemeen
zijn zin gekregen. Het is wel interressant in zake deze aangelegenheid de
beschouwingen eens na te lezen, welke door „Villanus" in het Soerabajasch
Handelsblad in een tweetal artikelen „Crises of groeistuipjes en „De
Liquidatie der minderwaardigheid" worden weergegeven. Deze doorgaans zeer
goed ingelichte journalist beziet de zaak van een meer practisch standpunt.
Ook hij acht het betoog van Duitschland juridisch niet zeer sterk, omdat van
een bindende belofte van de geallieerden en geassocieerden, om binnen een
bepaalden tijd Duitschland in zijn gedwongen ontwapening te volgen, geen
sprake is. „Duitschland heeft", aldus V., „door zijn optreden ter ontwape
ningsconferentie dus leven gebracht en mogelijkheid van resultaten in een
„aangelegenheid, die belachelijk was geworden van lamlendigheid. Duitschland
„plaatstede wereld voor een voldongen feit, zooals het reeds gedaan had toen
„het weigerde, langer schadeloosstelling te betalen; het schiep daarmede een
„nieuwen toestand zooals men dit vroeger met oorlogen deed. Wat Duitsch
land ontbrak aan juridisch recht verving het door de daad".
Wij raden de lezing van deze artikelen, welke van een practischen blik
op dit moeilijke vraagstuk blijk geven en waarbij schr. volkomen met beide
beenen op den grond blijft staan, ten zeerste aan, te meer, waar in deze bij
dragen de kwestie van de herstelbelalingen en de schuldenkwestie aan Amerika"
onder de loupe wordt genomen, vrij van theoretische en academische be
schouwingen. Voor deze aangelegenheid verwijzen we verder nog naar een
artikel van denzelfden schr. in het S. H. van 2 Jan. j. I., getiteld „Frankrijk
geeft er den brui van", waarin op duidelijk wijze de verschillen in opvatting
tusschen Frankrijk en Engeland tegenover elkander worden gesteld en waarbij
schr. zich ten slotte afvraagt, of Engeland, met zijn eerlijkheid wel aan het
langste eind zal trekken. Villanus besluit bedoeld artikel als volgt „Ja, ja, het
„is wijsheid uit (verouderde) schoolboeken, dat in deze wereld de deugd altijd
„beloond wordt. Men vrage het te Londen. Verschillende leden van het
„kabinet hadden dan ook den Franschen liever een ander voorbeeld gege
ten bij deze gelegenheid, dan dat der braafheid. Men heeft zich immers ook
„in de pondenkwestie tegenover de Nederlandsche Bank reeds niet gegeneerd?'
„Bulletin de L'lnstitut intermédiaire international".
Het Octobernummer van dit periodiek behandelt de herstelschulden en de
Overeenkomst van Lausanne, en geeft daarbij deii inhoud van het tusschen
Frankrijk, Engeland, Italië en België gesloten „gentlemen's agreement" (I. M. T
1932 No. 12 blz. 1112).
Voorts treft men er een overzicht aan van de grootte van de bedragen,
waarvoor het Hoover-moratorium uitstel van betaling heeft gegeven. In totaal
beloopt dit bedrag 252.566.803, waarvan voor rekening van Engeland, Frank
rijk, België, Polen en Duitschland respect, komen 159.520.00050.000.000;
7.950.0007.500.000 en 6.000.000.
Ten slotte wordt uitvoerig de correspondentie tusschen Duitschland en
Frankrijk weergegeven met betrekking tot Duitschlands eisch om rechtsge
lijkheid, terwijl de volledige tekst van de tusschen Nederland en België ge
sloten verdragen van Ouchy is opgenomen.
H.