echter wenschelijk, dat de vuurleidingstoestellen ook zijn ingericht
op het instellen van den afstand.
3. Het bepalen van de snelheid van het doel.
Door met het richtinstrument de bewegingen van het doel te
volgen, is men in staat de hoeksnelheden te metenom deze
te verwerken gaat men uit van de aanname, dat het doel gedu
rende den meettijd niet van hoogte, snelheid of richting verandert.
Het verwerken van de hoeksnelheden kan op de volgende wijzen
geschieden
a. men kan de momenteele horizontale en verticale hoeksnel-
heid volgens bepaalde trigonometrische formules langs mecha-
nischen weg continu herleiden tot de (eveneens veranderlijke)
gemiddelde horizontale en verticale hoeksnelheid tusschen rneet-
plaats en trefplaats. Het meten van deze hoeksnelheden geschiedt,
door ze te vergelijken met een andere, constante snelheid (b. v.
die van een uurwerk of motor), dan wel met behulp van tacho
meters
b bij toepassing van de methode der lineaire snelheid herleidt
men de hoeksnelheden tot twee lineaire, in het horizontale vlak
gelegen, componenten. Deze componenten, b. v. de lengteveran
dering en de snelheid loodrecht daarop, kunnen grafisch of door
middel van tachometers continu worden gemeten, en worden
samengesteld tot grondsnelheid en koers van het doel.
Men kan echter ook de (lineaire) grondsnelheid onmiddellijk
bepalen door middel van een z. g. „traceur de route". Hierbij
wordt de horizontale projectie van het doel met behulp van lengte
en zijdelingsche richting doorloopend grafisch op schaal uitgezet.
De grootte van de grondsnelheid kan zoodoende telkens na ver
loop van een zekeren meettijd (dus intermitteerend) worden be
paald; de koers van het doel blijkt uit de richting van de gere
gistreerde lijn, zoodat het ook mogelijk is, koersveranderingen
te onderkennen, en bij regelmatige bochten het vuur er naar te
regelen.
Daar grondsnelheid en koers van een vliegtuig in normale om
standigheden onveranderlijk zijn, biedt de lineaire-snelheidmethode
tegenover de methode der hoeksnelheden het groote voordeel van
een herhaalde meting van constante grootheden; d.w. z. het is
mogelijk de verkregen uitkomsten te middelen, wat o. a. wenschelijk
is, wanneer deze uitkomsten aan schommelingen onderhevig zijn.
Bij deze methode wordt dus uit de grondhypothese van constante
snelheid en koers zooveel mogelijk voordeel getrokken.
In dit verband wordt er nog op gewezen, dat, wanneer men de
meting van de grondsnelheid door middel van tachometers com-
i) De afstandmeting zal later (onder C) nader in beschouwing worden
genomen.