reoscopische afstandmeters het meetmerk op de gewenschte plaats ten opzichte van het doel worden gebracht. De meetman behoeft dan echter de bewegingen van het doel niet meer te volgen, wat het werk voor hem vereenvoudigt en dus ten goede zal komen aan de nauwkeurigheid der afstandmeting. Voor de door deze richters gebruikte richtkijkers is een groot ge zichtsveld van meer belang dan een sterke vergrooting. Binoculaire richtkijkers zijn blijkens gehouden proeven minder vermoeiend dan monoculaire, terwijl, indien de meting volgens het stereos copische principe plaats vindt, het voortdurend gebruik van beide oogen aanbeveling verdient, met het oog op mogelijke verwisse ling van richters en meetman. Het instrument dient verder voorzien te zijn van een vizier en eventueel van een kijker voor den vuurleider, waardoor deze het doel kan aanwijzen, identificeeren en voortdurend de bewegingen van het doel kan observeeren. Het meten van een veranderenden afstand dient volgens de nieuwere inzichten te geschieden door telkens opnieuw in te stellen. Doorloopende handhaving van de instelling wordt af gekeurd, daar dit de oogen te veel zou vermoeien en bovendien de blijvende instelling op den duur een grootere fout zou gaan vertoonen dan een steeds hernieuwde instelling. Door daarentegen telkens opnieuw een „plus-" en een „min-"grens te bepalen en daarna de meetrol een stand daartusschen te geven, wordt de fout op de enkele meting verkleind en zal de op dit oógenblik door het instrument berekende hoogte beter de ware hoogte be naderen. Bij deze werkwijze moet dus de meetman telkens het moment aangeven, waarop hij juist (d.w.z. tusschen een „plus" en een „min") is ingesteld. Een andere man leest de hoogte af en bepaalt bij horizontaal vliegende doelen telkens na eenige metingen het gemiddelde, b.v. langs grafischen weg. Bij hoogten (doelhoeken) beneden de minimum grens moet de afstand kunnen worden afgelezen; het bepalen van het gemiddel de van eenige metingen is, daar de afstand steeds verandert, in dit geval natuurlijk uitgesloten. 6. Nauwkeurigheid. De beperkte vermogens van het menschelijke oog hebben ten gevolge, dat de uitkomsten van optische afstandmeting onvermij delijke afwijkingen vertoonen van den waren afstand. Aannemende dat men met het ongewapende oog nog juist in staat is een hoekverschil van 10" waar te nemen, komt men tot de volgende waarde van de z.g. theoretische meetfout (d.i. de gemiddelde afwijking van den juisten afstand, verkregen uit een groot aantal Iets er boven of iets er onder, afhankelijk van den vorm van het meetmerk. 56

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1933 | | pagina 56