„en van het paard op den ruiter. De inwerking op den hals uit „zich in de richting van de as van het paard en in zijdelingsche „richting. Bij het rijpaard heeft de achterhand de functie van „voortdrijver, de voorhand die van drager, de hals die van even- wichtsbewaarder (balanceerstok). De voorwaartsche beweging „plant zich voort van achterhand op voorhand, het halt houden „van hoofd op achterhand. Bij het africhten van een paard zal „de ruiter de functie van den hals als evenwichtsbewaarder bij „de verschillende veranderingen van het evenwicht bij het paard „eerbiedigen. De houding van den hals moet overeenkomen met „de normale van het paard in vrijheid. Indien het paard ten ge- „volge van de foutieve handelingen van den ruiter verkeerde „hoofd- en halshouding heeft aangenomen, moet door rationeele „africhting deze houding veranderd worden in natuurlijke, die „altijd de meest gunstige is voor het werk. „In de eerste periode van de africhting van het jonge paard, „zal de ruiter erop bedacht zijn de goede halshouding te verkrijgen, „alvorens door teugelhulpen op den mond van het paard in te „werken, en zulks ter verkrijging dat in een later stadium op de „juiste wijze op het geheele paard kan worden ingewerkt. „Vandaar dat het aanbeveling verdient in den beginne van de „africhting den hals volkomen vrij te laten, opdat het paard zich „vertrouwd make met het gebruik daarvan. Geleidelijk aan, naar „mate de hals door het werk en de spierontwikkeling zijn juisten „vorm aanneemt, kan de ruiter beginnen met middels de hand „in te werken. Het juiste gebruik van den hals door het paard „is het gevolg van een langen geduldigen arbeid, die zeer gelei ndelijk opgevoerd wordt, op die manier dat het paard er uit zich „zelf toe gebracht wordt een voortdurende aangename aanleuning „op het bit te zoeken. „Bij het voortschrijden der africhting zal de ruiter er aan moeten „denken steeds deze aanleuning te bewaren in een voortdurend „elastisch verband met de hand. Indien het paard de aanleuning „verloren Iaat gaan is het aan hem die te hernemen. De beenen „moeten het voorwaarts drijven, maar nimmer mag de aanleuning „verkregen worden door het terugnemen der handen. De wijze „waarop het paard hoofd en hals draagt is als regel een gevolg „van de hoofdaanzetting. Deswege kunnen daaromtrent geen regels „gegeven worden welke die houding juist vastleggen". Gij ziet hieruit dat de Italiaansche school de paarden niet in een „schablone" drukt, doch wel dat zij aan het bit moeten zijn. Door het gaan over de boomen en hindernisjes kunnen de paarden onmogelijk op de voorhand loopen en nemen automatisch de juiste houding aan. Door dergelijke hindernisjes geheel wil lekeurig in de manege op te stellen en ze in wisselende volgorde te laten overwinnen, verkrijgt men tevens wendbaarheid en buig zaamheid, gemakkelijker dan door het rijden van voltes, die voor 71

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1933 | | pagina 71