Ie. uitsluitend voor de beoefening van het waarnemen van het vallen der schoten, aanslagen zoowel als springpunten in de lucht 2e. waarneming in verbinding met de vuurleiding, om vuurlei- ders te oefenen in het snel omzetten in commando's voor de vurende batterij van de gedane waarnemingen. Bij beide soort oefeningen moeten de kardoesjes niet ontbran den buiten den wil van den waarnemer of althans, zonder dat hij gewaarschuwd is. Als terrein voor alle oefeningen moet men geen grasvlakte kiezen, doch terrein, dat tenminste begroeid is met lage boschjes of struiken of hooge alang-alang (dit laatste alleen als de waar nemer er niet bovenop kijkt) om het ontsteken van de kardoesjes voor den waarnemer onzichtbaar te kunnen doen geschieden. De ■ontstekers moeten zich goed dekken om geen aanwijzingen te geven aan de waarnemers, waar de kardoesjes ontstoken zullen worden. Voor het ontsteken van de kardoesjes kan men uitsluitend beredenen, dan wel kanonniers gebruiken, te vervoeren op cais sons of per rijwiel (van den meettroep en van de telefonisten), waardoor de terreinen ook verder van het kampement af gekozen kunnen worden, want ook de waarnemers en vuurleiders zijn alle beredenen en de telefonisten op rijwielen. Bij de gemotori seerde afdeelingen zijn in het geheel geen bezwaren om de terreinen ver van het kampement te kiezen. Afwisseling is dus voldoende bij deze oefeningen te brengen, wat de terreinen betreft. Aanslagen kunnen worden nagebootst door het ontsteken van rookgevende seinkardoesjes op of in den grond. Om de waarneming moeilijker te maken kunnen ook tusschendoor enkele rookzwakke seinkardoesjes ontstoken worden. Bij het ontsteken in den grond is bij rookgevende kardoesjes de rookwolk minder wit en groot en wordt bij rookzwakke kardoesjes alleen het op werpen van aardkluiten waargenomen. Het vereischt wat meer voorbereiding en kan niet in natten grond geschieden. Met de schop wordt een kuiltje gegraven en het kardoesje erin gelegd, nadat de lont door een stukje bamboe is gestoken, de aarde wordt daarna met den voet vast aangedrukt, zoodat alleen het uiteinde van het bamboekokertje met de lont boven de aarde uitsteekt. In kleigrond maakt men met een dikke aangepunte stok een schuin gat en laat daarin het kardoesje, met de lont door een bamboetje gestoken, zakken na het vooraf in een stuk pisang blad of vetvrij papier gewikkeld te hebben, om nat worden te voorkomen. Het gat moet vervolgens met een flinke kleiprop om het bamboekokertje stevig toegestopt worden, daar de aarde anders niet opgeworpen wordt. 138

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1933 | | pagina 30