G. V. I. een afzonderlijk hoofdstuk op te nemen dat aan deze
materie is gewijd.
Teneinde een bespreking hiervan te vergemakkelijken, hebben
wij hierna de voornaamste bepalingen uit genoemde hoofdstukjes
verzameld
A. Algemeen.
53 (1) Gebrek aan munitie in de vuurlinie is, vooral uit een
moreel oogpunt, een groot gevaar.
53 (2) Alle aanvoerders en onderaanvoerders zullen daarom
steeds hun aandacht wijden aan de aanvulling van mu
nitie, in het bijzonder in de oogenblikken volgende op
den stormaanval.
54 (3) Bij de behandeling en het vervoer van munitie zullen
steeds maatregelen moeten worden genomen tegen ver
ontreiniging der munitie door zand of modder, aangezien
dit tot ernstige vuurstoringen aanleiding kan geven.
81 (1) De munitie van gesneuvelden en gewonden dient ver-
131 (6) zameld en onder de overige manschappen verdeeld, dan
wel bij een munitiepost of -depot afgegeven te worden.
81 (2) Alle gegradueerden zullen er bij het voorwaarts gaan op
letten, dat geen munitie wordt achtergelaten.
110 (3) Plaatsen bestemd voor uitgifte van munitie moeten tegen
zicht en zoo mogelijk tegen vuur gedekt zijn.
125 (2) Zeer licht gewonden worden, na verbonden te zijn,
werkzaam gesteld bij het munitiedepot van het bataljon
of bij den gevechtstrein.
B. Regiment.
166 De r. ct. zal voortdurend zijn aandacht wijden aan de
geregelde aanvulling van munitie.
167 (1) Is geen tijdige aanvulling van de munitie-depots der
bataljons door of uit de gevechtstreinen mogelijk, dan
kan de r. ct. gelasten, dat de reserve-bataljons een deel
hunner munitie aan de bataljons in eerste en tweede
linie afgeven.
167 (2) De munitie der reserve-bataljons wordt zoo spoedig
mogelijk weer aangevuld.
C. Bataljon.
131 (1) Zoodra het bataljon bij de ontwikkeling den marschweg
54 (1) verlaat en daarbij den gevechtstrein moet achterlaten,
110 (1) zal de b. ct. gelasten een deel van de gevechtstreinmunitie
uit te reiken.
235
Wij cursiveeren hierbij de gedeelten welke straks bij de bespreking
dezer voorschriften speciaal naar voren zullen worden gebracht.