80 (2) De ondercommandanten geven den s. ct. tijdig bericht wanneer munitieaanvulling noodig is. 80 (3) De s. ct. verzoekt tijdig aanvulling van munitie aan den c. ct. Alvorens de hier opgesomde munitievoorschriften aan een nadere beschouwing te onderwerpen, vragen wij de aandacht voor de uitwerking van hetgeen in het G. V. I. zeer eenvoudig wordt aan geduid met „het uitgeven van een deel van de G. T.-munitie". Deze aangelegenheid werd in I. K. V. No. 75 op blz. 214 reeds even aangeroerdin het navolgende willen wij haar nader uit werken. Volgens punt 131 (1) van het G. V.I. geschiedt het uitgeven van de G. T.-munitie op last van den bataljonscommandant, die dus zal moeten bepalen a. aan welke menschen munitie wordt uitgegeven en hoeveel, b. hoeveel munitie per km. moet worden verstrekt, c. de hoeveelheid munitie, welke op draagpaarden bij de cieëm moet volgen, d. idem bij den bataljonsstaf, e. de opstellingsplaats, de as van beweging of het marschdoel van de munitie (veldzakken) -voertuigen. Bij oefeningen ziet men gewoonlijk in de bevelen staan „de helft van de G. T.-munitie uitgeven", of, indien men zich re kenschap er van heeft gegeven dat zulks bepaald fout is,„de helft van de k.- en de helft van de km.-munitie uitgeven", hetgeen de moeilijkheden geenszins oplost. Uit Hoofdstuk I zal toch wel reeds voldoende gebleken zijn, dat men zich van deze aangelegenheid niet met een dergelijken „dooddoener" kan afma ken de oorzaak van deze onvolkomen bevelen zal ongetwijfeld wel gezocht moeten worden in de onbekendheid met de munitie uitrusting en de organisatie van de treinen. Zooals in het voorgaande Hoofdstuk reeds werd betoogd, dient in het bataljon een bepaalde „schablone" te bestaan, volgens welke het uitgeven van de munitie in normale gevallen moet plaats vinden. Deze „schablone" dient met eenige „varianten" in het bataljon terdege beoefend te worden, opdat deze gevechtshande ling in den kortst mogelijken tijd kan plaats vinden. Als voorbeeld zullen wij hier eenige desbetreffende bevelen uitwerken, waarbij wij tot grondslag nemen de door ons in het eerste Hoofdstuk als gewenscht voorgestelde munitieuitrusting van het bataljon en waarbij verondersteld wordt, dat Officieren en ka der volkomen bekend zijn met de indeeling van de munitie op de karren. 237

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1933 | | pagina 45