rivier. Op den dalbodem en langs de wanden heeft vertraging
plaats door de wrijving met den grond en de beplanting. Ook
vertoont deze luchtstroom evenals een rivier langs de wanden
teruggaande stroomen (zie fig. 3)*).
Bovendien is de luchtkolom boven een rivier koeler, zelfs bo
ven de kleinste stroompjes, wat bij ballonvaarten op Java steeds
is gebleken en soms bij zwakken heerschenden wind tot meer dan
1000 m er boven zelfs merkbaar was door een plotselingen val van
80 m. en meer.
De hoogte van de luchtkolom is afhankelijk van de sterkte van
den heerschenden wind, hoe zwakker die wind hoe hooger de
luchtkolom.
Bij den overgang van de vlakte in het gebergte, bij plateau-
randen en bij bergpassen heeft men sterke opstijgende of val-win-
den, al naargelang van de heerschende winden, het beloop van
het'terrein en den stand van de zon of de bewolking.
Slechts zij, die veel met atmosferische toestanden te maken
hebben, kunnen gissen hoe de toestand van de lucht in een dal,
aan de andere zijde van een bergrug, enz. zal zijn.
Bij de Ned. Ind. Artillerie wordt als beginsel aangenomen, dat
de ballistische wind (d i. de sterkte en de richting van den wind,
die gerekend wordt overwegenden invloed uit te oefenen op de
kogelbaan) beschouwd wordt de sterkte en de richting te heb
ben van den wind op 2/3 van de culminatiehoogte van de baan.
Zuiver is dit niet. In andere landen heeft men weer verschillende
uitgangspunten.
In het algemeen wordt voor de berekeningen van den invloed
van den wind op de baan de lucht in dunnere of dikkere lagen
verdeeld.
De door het weerstation opgemeten windsterkten en richtingen
voor de hoogten van 50,150, 250,350, enz. ms. boven zijn stand
plaats (gegrond op de constante stijgsnelheid van de waterstof
ballonnetjes) worden dus aangenomen de ballistische winden te
zijn voor de banen met opeenvolgende culminatiehoogten van
3/2 maal die hoogten75, 225, 375, 525, enz. ms. Maar de hier
253
*1 Een zeer sterk bewijs daarvan toonde mij de later verongelukte Luit. t. z.
Ie kl Rambaldo tijdens een ballonvaart ten W. van Buitenzorg, toen wegens
gebrek aan manoeuvreerballast geland moest worden en in al het omringende
geboomte slechts één klein open veldje was te ontdekken op de helling van
den wand van een vrij breed dal met een smal stroompje (Tji Anten). On
danks dat wij dit punt in den luchtstroom dalafwaarts reeds voorbij gedreven
waren zou op dat veldje toch geland worden. Uit 1200 m b. d. zee werd
snel gedaald, zóódanig dat wij boven de helft van de wandhoogte kwamen,
on joo m boven de boomen kwam de ballon in den tegenstroom, die hem
snel terugvoerde. De sleepkabel werd losgesneden om de vaart te remmen
slepende over de boomtoppen, hetgeen altegoed gelukte. De kabel raakte vast
in de boomen en de ballon belandde in een boom juist aan den rand van
het veldje (overgenomen uit het ballonjournaal van dien tocht).