gaande in in het tweede geval gaan de tanks van huis uit aan de infanterie voorafin beide gevallen worden de tanks door een rookgordijn (rookprojectielen) beschermd. Geleidelijk aan echter drong zich bij de verdere ontwikkeling der tank-techniek en bij diepere overdenking der tank-tactiek de vraag naar voren ook de majoor Harberts wijst hierop nadruk kelijk—: zijn deze beginselen wel juist? In de eerste plaats zullen deze regels niet van kracht blijven en ook niet behoeven te blijven, zoodra de tegenstander geen artillerie (inheemsche vijand!) dan wel slechts zwakke artillerie te zijner beschikking heeft. Voorloopig is het kanon de doodsvijand van de tank. Waar dat kanon ontbreekt, dan wel slechts in geringen getale, en bovendien niet in den vorm van tank-afweergeschut beschik baar is, daar krijgt de tank dadelijk een veel grootere en ruimere bewegingsvrijheid, omdat hij met geen dan wel een veel geringere mate van bescherming kan volstaan. Deze ervaring hebben de Franschen o.a. in Syrië en Marokko opgedaan terzake moge ook verwezen worden naar het artikel van den majoor Steinmetz „Bestrijding van pantserauto's en vecht- wagens", I.M.T.'32 no. 4. O. m. bleek het daar voldoende om de tanks in secties van 3 instede van 5 machines te doen optreden, terwijl echelonneering in de diepte niet noodig werd. Deze ervaring is vooral voor ons van beteekenis. In den aanvang van zijn meergenoemde lezing sprak de majoor Harberts de volgende woorden: „Ik hoop dat ik hen, die hoorende doof en ziende blind willen zijn, eenigszins kan helpen om tot het klare besef der werkelijkheid te komen; ik hoop bovenal U de overtuiging bij te brengen dat, hoe ook het oordeel over de vechtwagens op dit oogenblik moge luiden, wij hier staan tegenover een wapen, welks snelle en nog steeds voortgaande ontwikkeling met aandacht moet worden gevolgd, indien we voor o n aangename verrassingen gevrijwaard willen zijn. Ook voor ons geldt het woord van Ludendorff„wir'müssen wissen womit uns unsere Feinde beglücken wollen". En in het Hollandsche Wet. Jaarbericht van enkele jaren later ('30) schrijft de Luit. kolonel Jhr. Alting v. Geusau „Het is of dit buitengewoon gewichtige vraagstuk (mecha niseering en motoriseering) op ons geen indruk maakt, terwijl toch het tegendeel het geval moest zijn, gezien de geweldige krachtsvermeerdering, die snelheid aan den numeriek zwakkere geeft. Ook de afweer van gemotoriseerde of gemechaniseerde eenheden schijnt ons als ijs zoo koud te laten hoewel de ons omringende landen toch volle aandacht 199

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1933 | | pagina 7