altijd terugdenken aan mijn eskadronscommandant uit mijn eerste officiersjaren, den ritmeester Erzey, die mij eens plotseling de opdracht gaf „vertel mij morgen welke hulpen Fillis aangeeft voor het aanspringen in galop.") Welke oefeningen moeten nu bij ons de jonge paarden doen, om langzamerhand er aan te wennen de achterhand wat meer onder den last te brengen In de eerste plaats veel tempo uitstrekken en verkorten, zoowel in draf als in galop, dan veel overgangen maken, vooral ook veel uit den stap halt houden en onmiddellijk hierop weer voorwaarts gaan. Veel wendingen, aanvankelijk met de le teugelwerking d.i. voor de wending rechts, rechterhand naar rechts en naar voren, bij het maken van flauwe bochten, later bij meer scherpere wen dingen gesteund door de 3e teugelwerking, (d.i. voor de wending naar rechts, de linkerteugel tegen den hals aan in de richting naar rechts en naar voren) waarbij echter de hoofdstelling en rich ting bepaald blijft door de le teugelwerking. Dat bij Uw rijden de 3e teugelwerking heelemaal niet gebruikt zou worden kan er bij mij niet in. Deze wijze van wenden past n. m. m. veel meer in Uw methode van rijden dan Uw hulp aangegeven op bldz. 38 (1933) bovenaan, waarbij voor de wending rechts de rechterteugel wordt aangehouden door de hand terug te nemen in de richting van het kruis. Dit is onze 2e teugel werking, waartegen bij ons juist zoo gewaarschuwd wordt omdat zij zoo funest inwerkt op den binnenschouder en vooral op het binnenspronggewricht van het paard. U zegt verder dat bij de hulp van den rechterteugel de linker teugel tegen den hals wordt gedrukt. Dit is zuiver onze 3e teugelwerking gecombineerd met de le, dus zonder verandering van hoofdstelling. In het laatste gedeelte van de africhting worden de zijgangen beoefend, doch in zeer geringe mate. In Uw methode neemt het gaan over lage boompjes, de cava- letti, en het springen over lage hindernissen een zeer voorname plaats in, en vooral ook het terreinrijden. Dit gebeurt met onze paarden ook, doch ik geef toe, niet zooveel als bij U, althans 10 jaar geleden niet. Dit is nu misschien ook veranderd. U denkt dat U Uw paarden meer in het natuurlijke evenwicht laat dan bij ons het geval is door veel vrijheid van hoofd en hals, doch U geeft Uw paarden toch ook een zekere steun in de hand en dan zult U moeten toegeven dat onze methodes niet zooveel van elkander verschillen als U het wil doen voorkomen. Door het maken van veel overgangen van stap tot halt houden en omgekeerd worden onze paarden in de hand gesteld waarbij ook het nageven wordt beoefend. Hiermede geeft het paard aan dat het zich geheel loslaat. Het paard krijgt, zooals U zelf ook opgemerkt heeft, een meer sierlijke houding, dan een paard, dat daar gaat met vooruitgesto- 275

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1933 | | pagina 83