melijk gebruik maakt van de trens, dit stemt geheel overeen met hetgeen bij ons wordt onderwezen. Bij ons geldt: „Gereden wordt op trens, de stang wordt alleen bij uitzondering in gevoel gebracht, om het paard te laten nageven als het niet gehoorzaamt op een teugelhulp met de trens. Ik kom tenslotte tot de conclusie dat wij in onze opvattingen niet zoo heel ver van elkander afstaan. Ik geloof, dat U onze methode nog te veel vindt zwemen naar de Hoogere Rijkunst dan inderdaad het geval is. Een groot verschil hebben wij in onzen zit, waar bij U door loopend de zit verlicht wordt door in alle gangen het lichaam meer naar voren te doen neigen. Onze beugellengte zal zooveel niet schelen. De onze is bij het gewone rijden misschien een gat langer omdat onze ruiters met onzen zit dan een ongedwonger houding hebben. Ook wij kunnen met onze gewone beugellengte best en zonder ons paard te hinderen door het terrein gaan en springen. Is echter te voorzien, dat wij harder zullen moeten Tijden en hooger moeten springen, bij een springconcours b. v. of bij een „crosscountry" dan zullen wij onze beugels nog iets verkorten om een nog stiller ligging van het been tegen het zadel te verzekeren. Tot zoover „S". Profiteerend van de medeelingen omtrent de Italiaansche rijme- thode en van de opgedane ervaringen zou ik hieronder nog eenige opmerkingen willen laten volgen over het rijkunstig onderricht bij het veldeskadron, in de hoop misschien ook anderen uit hun tent te lokken. Het voorschrift voor de Opleiding en de Oefening der Cavalerie schrijft voor, dat in de periode van 1 December—1 Mei, d.i. de tijd van de binnendiensten, voor de paarden manegeoefeningen moeten worden gehouden volgens Hoofdstuk III van het V.O.P. Naar mijn vaste overtuiging zijn de oefeningen uit dit hoofd stuk voor het gros van onze cavaleristen te moeilijk. Ik zou dan ook de oefeningen voor de cavaleristen bepaald willen zien tot die, voorgeschreven in hoofdstuk I, terwijl dan de oefeningen van het voortgezet onderricht uitsluitend bestemd zijn voor de rijlessen van de officieren en onderofficieren. Het doel toch van den manegearbeid in den natten tijd moet zijn: le de houding en de gangen van het paard weder te ver beteren teneinde den diensttijd onzer paarden zoolang mogelijk te doen zijn2e de ruiters beter te leeren rijden. Laten we nu de cavaleristen op deze paarden te moeilijke rijkunstige oefeningen doen, dan zijn de resultaten tegengesteld aan die, welke ze moesten opleveren. Het voornaamste werk, dat de paarden moeten verrichten is draf langs den weg. 277

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1933 | | pagina 85