Wij moeten daarom in de manege de paarden zien te beves tigen in den opgewekten vierkanten draf. In de manege dus veel oefeningen in draf waarbij de ruiter licht rijdt. Vooral niet laten doorzitten. Het doorzitten heeft bij de bewerking van het paard alleen goede resultaten met soepele ruiters op paarden die zich geheel hebben losgelaten. Mankeeren deze elementen dan houden de paarden zich stijf, houden zich terug en de soepele gangen gaan geheel verloren, terwijl de oefeningen voor de ruiters een crime worden. Licht rijdend kunnen we de paarden genoeg oefeningen laten doen om ze meer in het horizontaal evenwicht te krijgen. Wij moeten hierbij gebruik maken van de neiging tot traverseeren, welke het paard bij het licht rijden heeft: n. 1. tot traverseeren naar rechts bij het licht rijden op de rechter diagonaal, e. o. (zie bldz. 114 V. O. P.) Een zeer goede oefening is dan het sluiten van de groote volte lichtrijdend op de binnendiagonaal, waarbij de neiging tot traver seeren naar binnen licht gesteund wordt door den druk van het buitenbeen. Dit is de eenige oefening in zijgang, die ik met cavaleristen zou laten doen. Het openen van de volte moet gebeuren door ieder voor zich een rechte lijn van de gesloten volte te laten rijden naar de groote. De tegenstelling met hetgeen vermeld staat in V. O. P. art. 34 (9) zou ik in de manege altijd laten rijden op de binnendiago naal. Dit met het oog op de wendingen, waarbij dan de achter- hand van zelf minder neiging heeft „uit te zwaaien'' en met het oog op het aangaan in galop uit den draf. In het licht rijden hebben we door de genoemde neiging tot traverseeren ook een gemakkelijk en natuurlijk middel scheef- gaande paarden te corrigeeren. Zoo min mogelijk vlak langs het beschot rijden, maar liever de ruiters er aan wennen 1 m. van het beschot af te blijven. Wat de normale lengte van den beugelriem betreft verwijs ik naar hetgeen hieromtrent vermeld staat in de Handleiding op de Hollandsche Ruiterschool, onder art. 35, n. 1. dit: „De normale lengte van den beugelriem voor den militairen ruiter is die, welke het meest geschikt voor hem is in zijn dienst te velde.' Deze maat moet dus zoodanig worden gekozen, dat het licht rijden gemakkelijk wordt, dat de ruiter zonder moeite het bovenlijf wat naar voren kan brengen o. a. bij het springen en het af- en opgaan van hellingen, of den zit kan verlichten in snellere galops. Aan den anderen kant mag de door de gymnas tische oefeningen verkregen zit midden in het zadel, door het rijden met beugels niet verloren gaan. Vorenstaande overwegin gen bepalen alzoo de juiste lengte van den beugelriem voor den militairen ruiter." 278

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1933 | | pagina 86