Na deze inleiding, welke uitsluitend beoogt kennis te nemen
van de samenstelling, bevelvoering, bewapening en gevechtswaarde
van de troepen, waarmede de Javaansche vorsten moesten slag
leveren, gaan wij thans over tot de beschouwingen over de
„Soepit oerang" zelf.
III. De slagorde van den kreeft volgens het „Damar Woe-
lan"-verhaal. De beschouwingen door Raffles in zijn
„History of Java" aan deze slagorde gewijd.
In Tooneel XXV, eerste alinea van de Lajang Damar Woelan
vinden wij aangeteekend, hoe Menaq Djingga, vorst van Balam-
bangan, zijn bevelen geeft voor het innemen van de slagorde van
den kreeft in de volgende bewoordingen: „Hé, Angkat-boeta en
.Kof-boeta, weest beiden behoedzaam dat zoo straks wordt
aangevallen in de slagorde van den kreeft; versteekt je in de
bosschen, neemt 1000 man aan elke zijde, ik zal het centrum
vormen en de Prinsen zullen zich niet van mij scheiden". Ter
verklaring van deze alinea moge het volgende worden aange
teekend. Angkat-Boeta en Kot-Boeta waren beiden onder
aanvoerders van den vorst Menaq Djingga. Wij wijzen op het
kenschetsende „boeta" als toevoegsel aan beide namen „boeta"
immers beteekent „reus", waardoor de groote lichamelijke eigen
schappen van deze aanvoerders naar voren wordt gebracht. De
zinsnede„weest beiden behoedzaam" kan in dit verband ook
worden vertaald met: „treft beiden maatregelen", door welke verta
ling de bedoeling van het bevel wellicht duidelijker spreekt.
Wij zien dus hier, dat de beide genoemde onderbevelhebbers
een opdracht kregen van hun vorst, die zooals uit den verderen
loop van het verhaal blijkt het innemen van de twee vleugel
opstellingen van de slagorde inhield (vgl. bijlage 2). De vorst
geeft tevens aan, dat hij met de beide Prinsen (van Bang- Wetan)
het centrum zal vormen.
(In de oorspronkelijke Javaansche tekst staat het woord „dada",
door ons vertaald met „centrum". De letterlijke beteekenis van
„dada" is: „borststuk", hetgeen, bezien in verband tot de kreeften-
figuur,'hier zeer goed op zijn plaats is.)
Nadat het sein de bekkenslag was gegeven, dienende tot
waarschuwing voor het oprukken van de legerschare, lezen wij in
de derde alinea, dat de troepen vertrokken en den tocht naar
Daha Kedirimet grooten spoed aflegden. Hieruit moge dus
blijken, dat de slagorde niet ter plaatse werd ingenomen, doch
eerst nadat de troepen zich hadden verplaatst; tijdens het opruk
ken ging men dus allengs tot deze formatie over. Zulks blijkt
ook uit de vierde alinea, waarin vermeld staat„Angkat-Boeta
en Kot-Boeta, van elkaar gescheiden, ieder met 1000 man, stel-
311