Luitenant Gilly overtrekken en alzoo parallel met de twee pelo tons cavalerie langs het ravijn marcheeren. Op een 50 pas van die desa gekomen zijnde, schoot er in eens een onoverzienbare troep gewapend volk uit, die zich dadelijk in het front voor mij uit verspreidde en met ijselijk geschreeuw op ons avanceerde. Ik liet de cavalerie op één gelid stellen en onder een hoerah voorwaarts rukken. De jagers riep ik toe, doch zij konden het ravijn op dat punt niet passeeren en zij vuurden dus zijwaarts op hen. Ik vleide mij hen door deze beweging aan het wijken te brengen, doch eensklaps ging er van alle kanten een geschreeuw op. Uit alle desa's kwam gewapend volk te voorschijn en ik zag mij geheel omringd. De troep, die vóór mij was, kwam nu met gebukte hoofden en op een woedende wijze op mij inloo- pen, terwijl het kogels om ons regende. Alstoen beval ik terug te trekken, hetgeen ordelijk geschiedde, den vijand die links en rechts en vóór mij was wel zooveel ontzag wetende in te boe zemen, dat wij er door kwamen. Tweemaal werd mijn doortocht afgesneden en vuur gaf de vijand van alle kanten. De schemering was reeds genaderd, toen ik door een desa en na het passeeren der ravijnen in het gezicht van mijn bivak kwam. Ik liet toen dadelijk een paar pelotons infanterie halen en liet de cavalerie toen achter een bergje omtrekken, ten einde de jagers, die mede van alle kanten waren ingesloten, ter hulp te snellen." Het zal den aandachtigen lezer ongetwijfeld geen moeite kosten uit het wedervaren van de colonne Van Geen de hiervoren behan delde „Soepit Oerang"-slagorde te onderkennen. Een tweede voorbeeld is het gevecht van de colonne Solle- Wijn op 9 Augustus 1826. Al spreekt de formatie van de slag orde van den kreeft uit dit voorbeeld niet zoo sterk als in het hierboven aangehaalde geval, opvallend is toch, hoe de Javaansche troepen geheel volgens de beginselen van de „Soepit Oerang"- slagorde hebben gestreden. Wij citeeren „Op dit oogenblik had Sollewijn zijn verkenning dus als vol bracht kunnen beschouwen. Had hij dit gedaan, hoogstwaarschijn lijk zoude er op den 9en Augustus niets bijzonders zijn voorgevallen, maar„Een man te Kedjiwan opgevangen vervolgt het rap portverhaalde, dat Dipanegara zich met een geringe macht in een desa een halve paal verder ophield". Dit was voor Sollewijn al te verleidelijk, want„op dit bericht stelde genoemde Majoor zijn macht daarheen in beweging, geleid door den persoon, die hem het bericht gebracht had. Voor de desa komende stiet men eensklaps op den aldaar verzamelden vijand, naar gissing 3000 man sterk. Tusschen de onzen en den vijand bevond zich een diep, doch smal ravijn voor hetwelk de troepen zich uitbreidden. 320 Cursiveering van ons. (S.)

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1933 | | pagina 24