Adipati, al velen van Uw leger zijn vernietigd en den dood ten offer gevallen. Het is beter, dat Uwe Hoogheid terugtrekke en zich het leven redde. Wij blijven volhouden Adipati Toeban glimlachte, zwiepte met zijn lans, zoodat zijn paard huppelde. Hij zeide „Vooruit, vereenig U om mij, komt allen hier. Ik ben de hoofdaanvoerder van Modjo-Pahit, de oom van Praboe Kenja. Verdedig mij als een versnaperingmij lekker te maken met mooie beloften, alsof ik een vrouw ware het zou ongehoord zijn indien ik vluchtte Rangga-Lawé spoorde vervolgens zijn paard aan. Zijn gouden diadeem viel af, hetgeen als een Goddelijke aanwijzing was, te kennen gevende Ga terug De krijgers van Bang-Wetan, ten getale van 200, trachtten Rangga-Lawé te omsingelenzij staken met speren en staken op zijn schild en vielen ook met lansen aan. Het paard van Kjai Rangga werd gedood. Al had hij een koperen huid gehad, ijzeren beenderen, merg van lood en spieren van ijzerdraad. als één man gebombar deerd wordt met geweren, hoe zou het dan anders kunnen, dan dat hij verbrijzeld wordt; welk een stevige huid hij ook had, Rangga-Lawé begon bloed te spuwen. Zijn huid was niet gekwetst, maar zijn beenderen waren verbrijzeld overweldigd viel hij zittend neer en kon niet meer opstaan, omdat hij overmeesterd werd door de krijgers. Bewogen dacht hij„O Toebaneezen, haalt mijn lijk weg, biedt het aan Goesti Praboe Kenjaopdat het niet verbrijzeld worde door den vijand Na een poos dacht Rangga-Lawé aan zijn kinderen, zuchtte en zeide jammerend „Och mijn kind Sekati, blijf een gelukzalig leven genieten na mijn vertrek, ik vraag verlof om te sterven. Zeg aan mijn vrouwen, dat zij al hun zorgen moeten wijden aan je broeders Si-Boentaran en Si-Watangan. Jelui twee kinderen, liefjes, zult Praboe Kenja dienen in Modjo-Pahit, het zal jelui geen hartzeer geven. Je zult je vader verloren hebben, vaarwel knapen, je vader vraagt verlof te sterven het is wel ongelukkig, dat ik jelui door den dood zal moeten achterlaten." (woordelijk: „welk ongeval, dat ik jelui door den dood zal moeten achterlaten"). Rangga-Lawé was zeer deerniswekkend, zoodat hij werkelijk een soldaat bij uitnemendheid was. Hij werd met speren en schilden aangevallen, maar hij wilde niet wijken van zijn plaats, liever stierf hij in den strijd. Zijn lichaam verslapte reeds, zijn einde was nabij (letterlijkzijn ademhaling kort) en hij zeide aldus met stokkende, verzwakte en hartroerende stem vol aan doening „Och, schoone vorstin, blijf achter in overvloed en weelde, beschut het vorstendom in Modjo-Pahit en bestuur rechtvaardigUw onderdanige dienaar vraagt verlof te sterven, als slachtoffer van den strijd. Ik verzoek aan God, dat Praboe Menaq-Djingga indien tusschentijd een tegenstander moge vinden die hem den hals afhouwt, opdat Uwe Hoogheid bestendig vorst blijve". 324

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1933 | | pagina 28