Inf. IV en Inf. XV hebben zooals men ziet elk 3 compagnieën in voorste lijn. De cieën. hadden s morgens vóór den opmarsch reeds de munitie uitgegeven (volgens voorbeeld A in I.M.T. 1933, No. 3, blzn. 238, 239 en 240); per cie. volgden 5 draagpaarden (waarbij 1 munitiesergeant, 1 paardencommandant2) en 2 miliciens 3)) achter de 3e sie. De munitiekarren der cieën. waren bataljons-gewijze verzameld en marcheerden bij de bataljons-G. Tn. Omstreeks 12 middag was de toestand als volgt: opstellingsplaatsen G. T.: van Inf. IV bij G, van Inf. XV bij H. munitiedepots: van Inf. IV bij J, van Inf. XV bij K. munitieposten: op de in de schets aangegeven plaatsen4) munitiepaarden van 1 Inf. IV bij a, van 2 en 3 Inf. IV bij b, van 2 Inf. XV bij c, van 1 Inf. XV bij d, van 4 Inf. XV bij e. munitie in het mun. depot van Inf. IV zijn 2 karren ontladen (20.000 patrn.); de ledige karren zijn opgesteld bij G. Naar het mun. depot van Inf. XV zijn door 5 draag paarden in een „rit" opgevoerd 10.000 patrn. Deze paarden hebben den weg H K tweemaal afgelegd, zoodat totaal 20.000 patrn. naar dit mun. depot zijn vervoerd; de paarden zijn daarna opgesteld bij H. Bij de cieën. is alle munitie van de mun. draagpaarden overgebracht naar de munitieposten. personeelbij de mun. depots bevinden zich als commandanten de reservecommandanten- G. T.bij Inf. IV een „munitiegroep bestaande uit de 5 bij de munitiekarren van het bataljon ingedeelde miliciens 5); bij inf. XV is deze „munitiegroep" versterkt door 1 g. (k.) eroeD a 1 Cdt. 6 man van de 3e cie. Bij de munitieposten der cieën. bevinden zich als com mandanten de munitie-sergeanten, waaraan zijn toe- 336 Zie blz. 333. 2) In ons artikel in I.M.T. 1933, No. 3 noemden wij dezen functionaris „karren-commandant'; bij nader inzien lijkt het ons beter hem „paarden commandant" te noemen. 3) Zie blz. 333. 4) De schets vestigt den indruk, dat 4 der munitieposten in geheel open terrein hggen; dit is natuurlijk niet het geval. Deze mun. posten liggen ook op gedekte plaatsen in het terrein verscholen, doch daar wij aannamen dat een gedeelte van het terrein daarachter ook nog door den vijand is in te zien, vertoont de schets dit oneigenlijke beeld. 5) Zie blz. 332.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1933 | | pagina 40