Wat mij betreft, ik acht het geen overdreven eisch dat ieder officier een algemeen tactiekboek bezit en dit ook bijhoudt, ook al bevindt hij zich in de buitengewesten. Evenmin acht ik het een overdreven eisch dat ieder officier op die wijze op de hoogte blijft van de algemeene tactische beginselen en niet b.v. nog eens weer uit een voorschrift moet halen wat de voor- en nadeelen van den aanval zijn en welke de hoofdkenmerken zijn van de verschillende tactische gevallen, als riviergevechten, defilégevech- ten, strijd in bergterrein e.d. Als het goed ware zou dit alles uit de voorschriften moeten kunnen vervallen. Iets geheel anders is het met de methoden, volgens welke de beginselen van aanval en verdediging in onze omstandigheden worden toegepast. Deze moeten uitvoerig en duidelijk in de voor schriften worden vastgelegd. Tot dusverre was dat bij ons niet het geval met de wijze waar op de samenwerking tusschen infanterie en artillerie tot stand behoort te komen. En toch geldt die noodzaak voor ons nog in sterkere mate dan voor andere legers. Immers wij hebben maar weinig artillerie en wij moeten er naar streven met dat weinige evenveel te bereiken als een ander met het dubbele. i( Dat kan echter alleen bereikt worden als er methodisch (niet schematisch) wordt gewerkt, van hoog tot laag dezelfde opvat tingen heerschen en aan iedereen klaar voor oogen staat waarom we het zóó en niet anders doen. Hierin behooren de voorschriften te voorzien en wel op zoo danige wijze, dat het ook den man in de buitengewesten, althans theoretisch, duidelijk is en hij het zich, na het een paar maal op Java te hebben medegemaakt, ook practisch gemakkelijk eigen kan maken. Als beginsel moet m, i. gelden het volgende: Voor een goede samenwerking tusschen infanterie en artillerie is het noodig, dat die samenwerking wordt voorbereid. De mate van die voorbereiding zal afhangen van de tactische omstandig heden, met name van den beschikbaren tijd en de gegevens omtrent den vijand. Geheel ontbreken mag zij nimmer. De resul taten van die voorbereiding behooren te worden vastgelegd in een „regeling voor den artilleriesteun", welke tijdig bij de be trokken infanterie-commandanten bekend moet zijn. (Zooals men ziet, heb ik hier het beginsel, dat er samenwerking moet zijn, maar niet genoemd omdat ik aanneem dat iedereen het daarover wel met mij eens zal zijn). Ik neem dus als vaststaand aan, dat er, in elk zich voordoend geval van artilleriesteun, iets geregeld moet worden. Maar eene regeling, wil zij goed zijn, eischt samenspraak en voorbereiding. Ik laat nu de samenspraak tusschen den bevelhebber en zijn A. C. buiten beschouwing, daaromtrent alleen aangevende, dat 473

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1933 | | pagina 73