wij ons den toestand bij den aanvang van een oorlog even scherp
voor oogen stellen.
In deze periode immers werken inlichtings- en kondschaps-
dienst nog zeer gebrekkigmen beschikt als regel over onvol
doende gegevens betreffende de handelingen van den vijand. Vaak
tast men zelfs volkomen in het duister hoe de concentratie en de
strategische opmarsch van den tegenstander zullen verloopen
(bijv. het Fransche Operatieplan XVII in 1914, dat ten eenen-
male niet was ingesteld op het zij het ook gewijzigde plan-
Schlieffen.) Men loopt dus steeds de kans voor verrassingen te worden
gesteld. Een ieder verkeert in gespannen verwachting van hetgeen
de volgende dag, wellicht het volgende uur zal opleveren of wel
men waant zich zoo volkomen veilig, dat het plotseling stuiten
op slechts zwakke vijandelijke afdeelingen het vertrouwen dus
danig schokt, dat hieruit de ernstigste gevolgen voor de nog niet
oorlogsbeproefde troepen kunnen voortvloeien (Cavaleriecorps
Sordet in 1914, 4e C. A. op 21 Augustus 1914 bij Ethe- Virton).
Bovendien doen juist ten gevolge van de hiervoren genoemde
onvolledige en onvoldoende gegevens betreffende den vijand de
meest wilde en fantastische geruchten de ronde, eveneens oorzaken,
welke niet nalaten invloed uit te oefenen op troep en aanvoerder.
Ten slotte doet dan nog de volgende groep van oorzaken het
individu uiterst willig maken voor de paniek-psychose. Bij de
concentratiemaischen immers zal steeds de factor „tijd" een voor
name rol spelen. Ieder bevelvoerende, van welk onderdeel ook,
zal er steeds naar streven zijn troepen zoo spoedig mogelijk naar
de hem bevolen plaats te brengen. In het algemeen zullen dus
van de grootendeels eerst kort onder de wapenen gekomen troe
pen buitengewone lichamelijke prestaties worden geëischt, waaraan
slechts enkele uitstekende onderdeelen als geheel kunnen voldoen
(voorbeeld de concentratiemarschen van het Fransche 7e Koloniale
Regiment van 922 Augustus 1914).
Uiteraard zal deze factor zich minder doen gevoelen bij een
beroepsleger, alhoewel zij ook voor deze troepen niet geheel uit
geschakeld mag worden. Bovendien geldt zij ten volle voor de
aanvullende militie- en landstormtroepen.
Het gevolg zal dus zijn uitputting, in elk geval groote ver
moeidheid van de betrokken onderdeelen. Daarenboven komt dan
nog voor de kortelings onder de wapenen geroepenen het onwennige
gevoel van de militaire kleeding en bepakking, het zich weder
moeten aanpassen aan de eigenaardigheden en de voorschriften
van den militairen dienst, terwijl velen vol kommer en zorg over
de toekomst van het achtergelaten gezin in een gedrukte stemming
verkeeren, allemaal factoren, welke het psychisch weerstandsver
mogen ongunstig beïnvloeden.
Rekent men daarbij nog, dat in deze aanvangsperiode van den
oorlog de aan- en afvoerdienst van het leger als regel onvolmaakt
608