Er waren dan ook zeer weinig paarden die deze oefening rede
lijk uitvoerden. In verband met de zeer zware eischen werden
door mij alleen de ergste fouten gerekend.
Het lijkt mij beter in den vervolge te eischen, dat de ruiter van
A naar O het paard eenige keeren doet wijken voor het linker
been telkens gedurende één pas en dadelijk de achterhand weder
achter de voorhand doet terugbrengen.
Het aandraven en het tempo uitstrekken en verkortenslechts
enkele paarden deden deze oefening correct. Het uitstrekken van
het tempo bestaat uit het geven van meer aanleuning aan het paard,
waardoor dit zich met meer vertrouwen naar voren durft te gooien,
den hals meer strekt en lager brengt en door aandrijven depas-
sen grooter worden, zonder dat de beenzetting vlugger wordt.
Bij het verkorten van het tempo maakten bijna alle ruiters de
fout het paard onvoldoende aan te drijven. Dit is toch noodig
om de achterhand van het paard weder meer te doen dragen,
zich onder den last te doen bewegen, het paard moet dan ver
zameld gaan en licht aan het bit zijn. Door deze oefening veel
vuldig uit te voeren, daarbij het paard recht houdende, leert men
het paard langzamerhand de z. g. „trot cadance". De ruiters waren
blijkbaar bang bij aandrijven hun paard in galop te doen aan
springen, maar dit kan slechts gebeuren indien de paarden niet
recht worden gehouden.
Het zich laten strekken van de paarden. Eenige paarden strek
ten zich niet toen de ruiters de teugels vrij gaven blijkbaar waren
de paarden niet gewend zich te mogen strekken en bleven zij
met opgericht hoofd verder loopen, een zeker teeken, dat zoo'n
paard in een bepaalde houding is gedwongen.
Het halthouden en achterwaarts gaan en daarna weer aandraven.
Eenige paarden stonden na het halthouden niet vierkant. Weer
andere brachten het hoofd omlaag. Gedurende het halthouden,
moet de hoofd- en halshouding dezelfde zijn als bij den verza
melden draf, het voorhoofd iets voor de loodlijn en aan de hou
ding van hoofd en hals mag niets veranderen. Bij het achter
waarts gaan hetzelfde, eenige paarden gingen scheef achteruit,
weer andere met een doorgezakten rug en te hoog hoofd, andere
weer met een gekromden rug en te laag hoofd.
Het maken van de beide voltes in het midden van de manege
Over het algemeen werd niet verhinderd, dat de paarden de
achterhand naar buiten zwaaiden, waardoor de paarden zich
minder behoefden te buigen.
Hierdoor werd dan ook niet voldaan aan de eischen voor het
rijden van een volte, waarbij de hoefslagen aan achter- en voor
hand beide op de zelfde cirkelomtrek moeten liggen en het paard
gebogen is volgens het beloop van den cirkel. Slechts een enkel
paard deed deze oefening goed.
674