683 Munitionstaktik. Het Mil. Wochenblatt (No 41, 42 en 43) bevat een serie van drie, zeer overzichtelijk ingedeelde en duidelijk gestelde artikelen betreffen de bovenstaand onderwerp van de hand van Oberst a. D. Höfl. In de om standigheid, dat ook het I. M. T. ditzelfde onderwerp op uitvoerige wijze behandelt, ligt een reden te meer opgesloten, het uitstekend gestelde betoog van Oberst Höfl ter bestudeering aan te bevelen. De verschillende hoofdstukken, waarin het artikel is onderverdeeld, de revue latende passeeren, wordt het volgende aangeteekend 1. Kriegserfahrung. In dit inleidende hoofdstuk haalt schr. de volgende uitspraak van Oberst Muths, „Munitionsreferent der Obersten Heeresleitung", aan „Wir dürfen nicht vergessen, dasz in der ersten Kriegshalfte der Mangel an „Munition, in der zweiten der Zwang zur Sparsamkeit, um für entscheidende „Operationen der Verteidigung und des Angriffes ausreichende Mengen bereit- „halten zu können, den deutschen Fronten schwere Opfer und Hemtnungen „auferlegt hat. Man kann sogar behaupten, dasz die Operationen zu Beginn „des Krieges und damit auch sein Verlauf und Ausgang durch Mangel „an Munition entscheidend beeinfluszt wurden" „Aber nicht dies alleinWeit mehr noch ais Munitionsmangel hat nicht „zweckgemasze Verfiigung über die vorhandene Munition durch die obere Fiihrung und unrichtige Munilionswirtschaft der Truppe die Gefechtsführung „ungünstig beeinfluszt. Immerhin bot die Eigenart des letzten groszen Krieges, „seine lange Dauer und das Verharren im Stellungskrieg an den meisten Fron- „ten die Möglichkeit, in Munitionslagern hinter der fechtenden Truppe be- „trachtliche Reserven anzusammeln und sehr oft ausdem Vollen zu schöpfen. „Im Bewegungskriege aber besonders zu Beginn eines Feldzuges ist der „Nachschub sehr beschrankt. Eine iiberlegte und vorsichiige Munitionswirt- „schaft kann ausschlaggebende Bedeutung gewinnen". Aan deze woorden, welke een ernstige waarschuwing inhouden, behoeft niets meer te worden toegevoegd. 2. Munitionsausriisting Manitionsbedarf (Verbrauch). Dit hoofdstuk bevat een aantal gegevens betreffende munitieuitrusting en -verbruik, waarvan de meest belangrijke zullen worden weergegeven. Bij een divisie van een modern leger worden gemiddeld medegevoerd, te zamen bij den troep en in de munitietreinen (Div. Nachschubkolonnen in begrepen) Per geweer of karabijn 90 patr.per lichten mitr. 3500 patr.per zwaren mitr. 7000 patr.; per lichten mijnenwerper 300 schoten; perzw. mijnenwerper 75 sch.per Inf. kanon of Tak 300 sch.per veldkanon of lichten veldhou- witser 300 sch.; per 10 cM. kanon of zw. veldhouwitser 200 sch. De in de Duitsche voorschriften voorkomende vuurvormen vereischen de volgende hoeveelheden munitie Storend vuur Zw. mitr.50 patr. per mitr. Artilleriemoeilijk vast te leggen in verband met den verschillenden aard dezer vuren, wat tijd en ruimte betreft. Echter dient op een belangrijk verbruik te worden gerekend. VernietigingsvuurZw. mitr.: 1 vuurstoot van 2 a 3 banden d. w. z. 500— 750 patr. per mitr. Lichte mijnenwerper: 1 vuurstoot van 16 schoten per stuk. Artillerie: 40 sch. per stuk in een tijdsbestek van 10 min., d.w.z. 4 sch. per St., per min. Afsluitingsvuur Zw. mitr.per vuur doorgaans niet minder dan 750 patr. per mitr. Lichte mijnenwerper: 1 vuurstoot van 12 sch. per stuk. Artillerie: per vuur gedurende 2—3 minuten 12—24 sch. per stuk. ZerstörungsfeuerDoor de artillerie in den regel gedurende enkele uren af te geven. Per veldkanon en veldhouwitser respect. 100 en 75 sch. per stuk, per uur.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1933 | | pagina 87