Bij het in galop aanspringen keken verscheidene ruiters naar
het binnen voorbeen van hun paard om te beoordeelen, of het
paard in den goeden galop aansprong.
li. De nieuwe oefening: het laten strekken en wederom in de
hand stellen, welke oefening bij uitstek geschikt is om te toonen
of de paarden behoorlijk aan zit en beenen zijn, bleek voor velen
een struikelblok. Er waren slechts enkele deelnemers die deze
oefening behoorlijk uitvoerden.
Bij het uitstrekken van het tempo moet het paard meer tegen
het bit komen meestal ontaardt het in een geren door de manege
terwijl het moet zijn een vergrooten van de passen. Ook dit werd
slechts door enkelen vertoond.
Een in stap behoorlijk in de hand gesteld paard werd vrijwel
door geen der deelnemers te zien gegeven.
Vele deelnemers vooral zij, die over weinig wedstrijdroutine
beschikken, zijn slordig bij het rijden van de verschillende figu
ren (voltes veel te groot en onregelmatig, niet precies volgen van
rechte lijnen) waardoor de indruk van de jury zeker niet verhoogd
wordt.
III. 1. De paarden waren op een enkele uitzondering ra onvol
doende aan den teugel gereden. Dit kwam bij de volgende oefenin
gen op de daarnaast vermelde wijze tot uiting.
a. bij de wendingen en voltes. Hierbij ging vaak het schot ge
heel verloren en daardoor konden deze bewegingen niet zuiver
worden uitgevoerd.
b. bij het uitstrekken van het tempo. Lange passen, welke daarna
bij het weder verkorten overgingen in eenigszins verheven
gangen waren dikwijls verre te zoeken.
c. bij het laten strekken en weder in de hand stellen.
Een algemeene ontspanning zonder dat er aan den gang iets
veranderde was dikwijls niet waar te nemen.
d. bij de overgangen tot het halt houden en omgekeerd.
Bij het halt houden verdween meestal alle impuls, zoodat
hierdoor het weder aangaan veel te lang duurde.
e. bij het achterwaarts gaan. Van een gaan was veelal geen sprake.
De paarden lieten zich, zij het ook in de meeste gevallen
wel gewillig, meer achteruit trekken.
2. De meeste paarden waren onvoldoende nageeflijk.
Dit was vooral te merken
a. bij de wendingen en voltes. Hierbij toch was vaak nog licht
verzet waar te nemen. De achterhand volgde daarbij dan niet
precies het spoor van de voorhand.
676