1. PANIEK,
door
S. H. SPOOR,
le Luitenant der infanterie.
(Slot; zie I. M. T. 1933, No. 7).
B. De paniek op het gevechtsveld.
Al valt de invloed van de in het hoofdstuk A genoemde fac
toren op het gevechtsveld evenmin te onderschatten, toch zijn de
omstandigheden, waaronder de strijdende troepen zich dan be
vinden van dien aard, dat zij niet nalaten de geestesgesteldheid
van het individu nog uit anderen hoofde te beïnvloeden, waar
door zij even zoovele oorzaken kunnen vormen voor het doen
ontstaan van panieken.
Op het gevechtsveld immers bevindt de mensch zich voortdurend
in levensgevaarieder oogenblik kan de vijandelijke wapenwer
king haar vernietigenden invloed doen gevoelen. De reeds eerder
genoemde zucht tot zelfbehoud doet het individu daardoor voort
durend op zijn „qui vive" zijn, waardoor de zenuwen tot het
uiterste zijn gespanneneen verhoogde suggestibiliteit
is er het gevolg van.
Is deze geestesgesteldheid dus in het algemeen als de hoofd
oorzaak te beschouwen, waardoor het individu zoo gevoelig en
willig wordt voor de paniekstemming, laat ons thans eens bezien,
welke bijkomende omstandigheden op het gevechtsveld hun
invloed bovendien nog kunnen doen gelden.
Het A. T. V. somt in het hoofdstuk „Moreele factoren te velde"
onder punt 167 een aantal oorzaken op, wélke het moreel der
troepen in ongunstigen zin kunnen beïnvloeden. Wij nemen hieruit
over en commenteeren
a). „een weinig krachtige houding van bevelhebber of aanvoer
ders, waardoor het vertrouwen verloren gaat". Wij komen
op den persoon van den aanvoerder, zijn optreden en den
invloed, welke daarvan uitgaat hieronder nog nader terug.
b). „de vrees voor het onbekende, welke vrees zich vooral dreigt
te openbaren in het begin van een oorlog, doch vrij spoedig
verdwijnt".
Inderdaad beweegt de literatuur over de paniek zich in
hoofdzaak in de beginperiode van een oorlog. Dit is volko-
691