en de bezwaren van de munitieaanvullingdecentralisatie als gevolg van de compartimentage van het terrein, zullen zich eveneens, zij het om andere redenen, bij ons doen gelden. Een be langrijk deel van onze artillerie is gemotoriseerd en daardoor aangewezen op stellingen in de omgeving van de wegenzware vuurconcentraties zijn bij ons reeds uitgesloten door de geringe in totaal beschikbare artillerie toch zal het mogelijk moeten zijn althans waar noodig het vuur te concentreeren, terwijl daaren tegen andere omstandigheden een vergaande decentralisatie kun nen eischen. Een andere wenk van het voorschrift dienen wij ter harte te nemen de niet-gedragen artillerie, d. i. dus onze gemotoriseerde artillerie, gebonden als zij is aan de wegen, is in wegenarm ter rein gedwongen zich over groote diepte te ontplooien niet alleen, dat de opstelling in de omgeving van de(n) hoofdweg(en) het in stelling komen en de munitieaanvulling blootstelt aan effectieve storende vuren, doch deze opstelling is ook bijzonder kwetsbaar voor de vijandelijke artillerie-bestrijding. Beperking tot noodzakelijke bewegingen en daarbij uitbuiten van dekkingen verdient bij de gemotoriseerde artillerie dus vóór alles de aandacht te hebben. De gedwongen opstelling in de diepte in een beperkte strook vergt tenslotte, wil men het vuur kunnen brengen waar het noodig is, een groote dracht, een groot zijdelingsch schootsveld en een ruime voorziening met verbin dingsmiddelen. Vooral een tekort aan dracht, waarin niet improvisorisch valt te voorzien, kan noodlottige gevolgen hebben. Vergrooting van de dracht van ons veldgeschut moet daarom als gevolg van de moto riseering urgenter dan ooit worden geacht Het voorschrift vestigt nog de aandacht op de in bergterrein veelal gunstige omstandigheden voor de waarneming van den grond en het verband „a vue" met de infanterie. Het is vooral op de tegenstelling in dit opzicht met het terrein in de vlakte, waarop wij willen wijzen de dislocatie van onze mobiele artillerie is zoodanig, dat een groot gedeelte der oefe ningen in bergterrein plaats heeft, zoodat men een uitstekend gebruik weet te maken van de waarnemingsmogelijkheden, welke dat terrein biedt. Men hoede er zich echter voor dit als ons nor maal geval te beschouwen; veeleer zal men zich moeten toespitsen op de moeilijkheden, welke de waarneming van den grond buiten het gebergte ondervindt. De eigenlijke taak van de genie, het maken, verbeteren, herstel len en vernielen van gemeenschappen, is in het gebergte (hieraan voegen wij toeen in ander wegenarm terrein) van overheer- schende beteekenis. In de schaarsche gemeenschappen maakt de aanwezigheid van (vele) kwetsbare punten vernielingen gemakkelijk, welke vernie- 712

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1933 | | pagina 22