doen, van de zijde der politie geen bijzondere inmengi ng of con
trole ondervinden".
Betreffende de „los van Nederland"-leuze verklaaidede Regee
ring, dat zij van de leiders voldoende verantwoordelijkheidsbesef
verwachtte bij hun propaganda voor deze beweging. „Wordt de
Regeering in die verwachting teleurgesteld, ondervindt Zij dat
die leiders, hetzij uit onwil, hetzij uit onmacht, niet voorkomen
dat hun actie het karakter van opruiing aanneemt, dat zij er zich
van onthouden op de meest openlijke en ondubbelzinnige wijze
elke gedachte aan een gewelddadige actie buiten te sluiten, dan
zal moeten worden ingegrepen, dan zullen tegen die leiders, wel
licht ook tegen de beweging zelve, scherpe maatregelen moeten
worden genomen. In het algemeen belang zullen dan wellicht de
de goeden met de kwaden moeten lijden, maar de blaam daarvoor
rust dan ten volle op de leiding der beweging, welke zich harer
verantwoordelijkheid niet bewust of daartegen niet opgewassen
bleek".
Naar aanleiding van Haar optreden tegen de P.N.I. verklaarde
de Regeering in 1930, dat Haar beleid jegens de volksbeweging
onveranderd was gebleven. „Wat geschied is, is de duidelijke
consequentie geweest van dat beleid. Steeds is daarbij een grens
getrokken tusschen evolutionnairen en revolutionnairen, tusschen
maatschappelijk-nuttigen, opbouwenden arbeid eenerzijds, en maat-
schappelijk-gevaarlijk afbrekend optreden anderzijds. Steeds heeft
de Regeering gewaarschuwd, dat Zij niet gedoogde, datderevo-
lutionnaire gezindheid tot bedenkelijke dreiging aanzwellen zou.
Steeds is door Haar vooropgesteld, als hooge plicht, de kiemen
van gezonden groei in de Inheemsche maatschappij tegen be
schadiging door volksgeweld te beveiligen".
Dit Regeeringsstandpunt tegenover de volksbeweging is steeds
onveranderd gebleven; nog in Juli 1932 werd door Haar, naar
aanleiding van de wijziging in het beginsel-program der Nationale
fractie in den Volksraad, waarin niet langer als doelstelling werd
gegeven de zelfstandigheid, doch de onafhankelijkheid van Neder-
landsch-Indië en deze wel zoo spoedig mogelijk, verklaard
„De Regeering erkent de wenschelijkheid, dat de gevoelens en
bezwaren van de verschillende in den Volksraad vertegenwoordigde
sociale en politieke groepen vrij en onbevangen tot uiting komt.
Toch betreurt Zij deze uiting, omdat Zij daardoor principieel
anders komt te staan tegenover een fractie, waarvan de leider
gewoon is bij het debat in scherpzinnigheid en breeden blik uit
te munten, waardoor zijn adviezen en denkbeelden steeds ook
voor de Regeering van groote waarde zijn. Op den weg naar
zelfstandigheid ook al verschilt men van gevoelen omtrent de
vraag waar het eindpunt ligt kan men voorshands nog langen
tijd samengaan en zijn onderlinge samenwerking en vruchtbare
gedachtenwisseling omtrent practische politieke vraagstukken moge
lijk. Maar wordt onafhankelijkheid als doelstelling gekozen, dan kan
722