stand moest verkeeren, waarin het wel niet van het lichaam was
gescheiden, doch zoo goed als in het geheel niet kon worden
gebruikt.
Van deze oorspronkelijke opvatting is men langzamerhand af
geweken en deze afwijking werd sedert 1880 regel. Men verstond
toen onder „het gemis van het noodzakelijk gebruik van een lid
maat", het gemis van het noodzakelijk militair gebruik van het
lidmaat, wat dus tot gevolg had, dat dezelfde reden, die tot af
keuring leidde, tevens voldoende werd geacht om een pensioens-
verhooging te wettigen.
In de archieven zijn inderdaad gevallen te vinden, waarbij
militairen wegens een geringe functiestoornis van een lidmaat
werden afgekeurd en uit hoofde van diezelfde geringe functie
stoornis een pensioensverhooging kregen.
Zulke gevallen hebben mede den stoot gegeven tot de instelling
van de geneeskundige hoofdcommissie, om daarin een orgaan
te hebben, dat de uitspraak van gewone commissies in derge
lijke gevallen weer ongedaan kon maken.
Men krijgt den indruk, dat toentertijd aan de uitspraak van een
geneeskundige commissie niet meer getornd werd en dat Leger
commandant, Gouverneur-Generaal en Koningin zich bij zulk een
uitspraak neerlegden.
Tegen deze wijze van handelen komt de minister in ditzelfde
rapport op. Hij stelt voor om de beslissing, of al dan niet een
pensioensverhooging moet worden toegekend niet langer afhankelijk
te doen zijn van de subjectieve opvattingen der commissies, maar
aan haar uitspraken in plaats van een beslissend, een raadgevend
karakter toe te kennen, waardoor de administratie (dus het Le
gerbestuur) in staat wordt gesteld om te beoordeelen tot welke
gevolgen, met betrekking tot het toe te kennen pensioen, bedoelde
uitspraken moeten leiden. Zoo komt die beoordeeling, zegt de
minister verder, daar, waar zij behoort te liggen, n.l. bij de admini
stratie, bij de autoriteit, die de pensioensbepalingen heeft toe te
passen en die beter dan iemand anders in staat is rekening te houden
met alle gegevens en alle omstandigheden.
Uit dit rapport aan de Koningin krijgt men den indruk, dat de
minister het als iets geheel nieuws voorstelt, dat de administratie
zou moeten beslissen omtrent de pensioensverhooging.
in de practijk gebeurde dit echter in Indië reeds in speciale
gevallen, want sedert 1896 bestond het voorschrift, dat van de
zeer zorgvuldig en volledig te houden aanteekeningen in het
commissieregister betreffende militairen officieren en minderen
bij wie het gemis van het noodzakelijk gebruik van een lidmaat
werd geconstateerd, een voor de Regeering bestemd afschrift moest
worden ingediend. Hieruit blijkt dus duidelijk, dat de Regeering
in Indië al jaren lang toezicht hield op pensioensverhoogingen bij
het „gemis van het noodzakelijk gebruik van ledematen", doch
de minister heeft dat alles blijkbaar in genoemd rapport nog eens
730