van het normaal pensioen. Hij krijgt dus pensioen over een dienst
tijd van 62/3 jaar.
Zulk een tijdelijk gepensionneerde onderofficier, kan zich aan
't eind van het jaar weer laten onderzoeken, omdat een tijdelijk
pensioen in den regel slechts voor één jaar wordt toegekend.
Wordt hij dan weer „niet buiten staat" bevonden, dan wordt
hem een onderstand toegekend, waarmee de geldelijke uitkee-
ring afgeloopen is.
Deze onderstand bedraagt 10 °/0 van 12 X den pensioensgrondslag.
Nemen we tenslotte nog als voorbeeld een onderofficier met
minder dan 4 jaar dienst, die „niet buiten staat" wordt geacht,
dan krijgt hij een onderstand voor eens, meer niet.
Wordt hij daarentegen „tijdelijk ten deele" of „tijdelijk geheel"
buiten staat geacht dan krijgt hij tijdelijk pensioen en acht de
commissie hem „voor altijd ten deele" of „voor altijd geheel"
buiten staat dan krijgt hij, al heeft hij één jaar dienst, voort
durend pensioen.
Tenslotte willen wij hierbij nog even opmerken, dat een onder
officier, die tijdelijk pensioen heeft, elk jaar op zijn „al of niet
buiten staat" zijn wordt onderzocht, voordat opnieuw voor één
jaar een tijdelijk pensioen wordt toegekend. Een tijdelijk pensioen
kan niet langer dan gedurende 5 jaar worden toegekend. Na 5
jaar moet dus door een geneeskundige commissie worden beslist
of het tijdelijk pensioen dient te vervallen, dan wel moet worden
omgezet in een voortdurend pensioen. Zij moet dus na 5 jaar
dezen onderofficier „niet buiten staat" dan wel „voor altijd geheel
of ten deele buiten staat" achten.
En hiermee is de kwestie van het „buiten staat" zijn afgehan
deld en moet nog worden nagegaan, of de onderofficier verkeert
in een hulpbehoevenden lichaams- of geestestoestand.
Volgens de nieuwste voorschriften moet daaronder worden
verstaan, zooals reeds werd opgemerkt, een toestand, die nog
een graad erger is dan „geheel buiten staat", waaruit volgt, dat
iemand niet hulpbehoevend kan worden verklaard, die nietgeheel
buiten staat werd beschouwd om in zijn levensonderhoud te
voorzien.
Zijn ze hulpbehoevend verklaard, of missen ze een oog of een
lidmaat, dan krijgen ook de onderofficieren een pensioensver-
hooging.
Deze pensioensverhooging is echter niet. zooals bij officieren
een bepaald bedrag, maar is afhankelijk van het pensioensbedrag,
dat toegekend wordt.
Het bedraagt n. 1. een kwart hiervan voor 't gemis van één
oog of één lidmaat en de helft voor 't verlies van twee oogen
of twee of meer ledematen.
Gaat het gemis van ledematen of oogen gepaard met een
hulpbehoevenden toestand, dan kan nog grooter bedrag dan de
742