kenen ongeschikt, uithoofde van lichaamsgebrek het gevolg van
eigen moedwillige handelingen.
In den regel geeft de commissie in zulke gevallen echter geen
certificaat af met de mutaties, welke door de pensioenreglemen
ten worden geëischt, maar maakt zij gebruik van de bepalingen,
opgenomen in de algemeene order 1925 No. 20, welke handelt
over het verlaten van den dienst.
In deze order is nl. bepaald, dat aan een militair ontslag kan
worden verleend uit den dienst, wanneer hij weigert zich te on
derwerpen aan een voor het herstel van zijn gezondheid, na raad
pleging eener geneeskundige commissie, noodzakelijk geachte
kunstbewerking.
De commissie verklaart derhalve in zulk een geval eenvoudig,
dat zij een kunstbewerking noodzakelijk acht, waaraan de betrok
kene zich evenwel niet wenscht te onderwerpen en dat zij hem
tevens ongeschikt acht om verder te dienen.
Tegen zulk een uitspraak is al heel weinig reclame in te brengen.
De commissie zegtwij vinden de kunstbewerking noodig en
zooals de militair nu is, is hij ongeschikt voor den dienst en
daarmee uit. De man verlaat dan zonder verderen omslag en
zonder pensioen het Leger.
Een derde voorbeeld uit de praktijk heeft betrekking op de term
gevolg van ongeregeld gedrag.
Wanneer de commissie dat positief verklaart, is daarvan het
gevolg, dat de man geen pensioen krijgt, evenmin als wanneer
er eigen moedwillige handelingen in het spel zijn.
Het geval is het volgende
Een Europeesch sergeant-majoor wordt opgenomen, omdat hij
gehoorshallucinaties heeft en dientengevolge zeer angstig is. De
psychiater observeert hem en kan niet anders dan de diagnose
stellen van „chronische alcohol-hallucinose."
De prognose wordt door hem met zekerheid infaust gesteld
herstel is dus naar zijn meening uitgesloten.
Wat moet nu een commissie in zulk een geval doen
Zij kan redeneeren en zeggen, het feit, dat deze man is gaan
lijden aan een „chronische alcohol-hallucinose" is niet anders
mogelijk dan door aan te nemen, dat deze man wel steeds be
hept moet zijn geweest met een „psychopathische constitutie".
Wij keuren hem dus af voor psychopathie.
Bij het toepassen van deze redeneering, komt men wel in moei
lijkheden betreffende het vraagstuk van de verantwoordelijkheid
voor drankmisbruik bij „psychopatischen aanleg". Men zegt dan
eigenlijk, dat die man zijn alcoholhallucinose kreeg, daar kan hij
niets aan doen, hij had immers een „psychopatischen aanleg".
De commissie heeft in het onderhavige geval blijkbaar deze
redeneering niet willen volgen en keurde den man af uithoofde
van zielsgebrek „het gevolg van ongeregeld gedrag".
750