en Geij van Pittius mede deel uitmaakten van dit gezelschap. Nadat het Wilhelmus was gespeeld, stelde het gezelschap zich in de receptieruimte op, waarna het allereerst het woord werd gevoerd door den majoor Geij van Pittius, die mededeelde, dat H. M. de Koningin hem had verzocht, Hoogstderzelver geluk- wenschen over te brengen, benevens getuigenis af te leggen van de waardeering, die Hare Majesteit voor het Leger in Nederlandsch- Indië heeft. Zich richtend tot den vertegenwoordiger van Hare Majesteit de Koningin, antwoordde Generaal Boerstra: „Ten zeerste getroffen, en diep erkentelijk, dat het Hare Majesteit de Koningin heeft behaagd, op dezen dag van Hare hooge belangstelling te doen blijken op deze wijze, verzoek ik U, mede namens de overige officieren van den generalen staf van het Leger in Nederlandsch- Indië, Hare Majesteit onzen eerbiedigen dank te willen overbrengen, en dezen te doen vergezeld gaan van de hernieuwde betuiging van onze onveranderlijke trouw en aanhankelijkheid aan Haar en Haar Huis". Nu was het woord aan den commandant van het leger, den luitenant-generaal J. C. Koster, die de volgende woorden sprak „Generaal, Bij de herdenking van het feit, dat 60 jaren ge leden de generale staf van het leger in Ned.-Indië werd opgericht, is het mij een voorrecht om U en Uwen dienst namens het leger te complimenteeren. Het is voor ons soldaten van de 20ste eeuw niet wel denkbaar, hoe een zoo gecompliceerd organisme als het leger het ooit zou kunnen stellen zonder een generalen staf. Het is voor ons wel zeer duidelijk, dat krijgsverrichtingen, welke niet berusten op zoo goed mogelijke kennis van den tegenstander, van het terrein van actie, van eigen kracht, het karakter aannemen van een avontuur, waarbij het landsbelang op het spel staat. En dat landsbelang kan een levensbelang zijn. Uiteraard heeft men een orgaan, als sedert 1873 in den gene ralen staf is belichaamd, dan ook vóór dien tijd niet kunnen missen. Reeds in 1811 treft men een dergelijk orgaan aan en nadien vindt men steeds een organisatie, welke nastreeft, hetgeen wij met den generalen staf beoogen, al ziet men den naam generalen staf enkele malen uit de legersamenstellingen verdwijnen. Maar van al deze organisaties kan men zeggen, dat er geen traditie, geen lijn in zat, dat de officieren, die het stafwerk had den te verrichten, geen opleiding daarvoor hadden gevolgd, dat de werkwijze al te dikwijls het karakter droeg van een im provisatie. Weliswaar drongen verschillende legercommandanten aan op de vorming van een generalen staf, doch zonder resultaat en eerst de smadelijke afloop van de 1ste Atjeh-expeditie in 1873 was 798

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1933 | | pagina 28