Mijnheer de Voorzitter! Als gevolg daarvan is thans de formatie
van de Infanterie, en ik verwijs daarvoor naar grafiek II, nog iets
hooger dan in 1926, waartegenover grafiek IV doet zien, dat de
artilierietroepen naar verhouding een veel zwaardere aderlating
ondergingen en sinds 1920 60 °/0 van hun sterkte inboettenook
de formatie van de cavalerie (grafiek III) daalde beneden het
vooroorlogsche getalbij dit bij uitstek voor de handhaving
van orde en rust geschikte wapen zal echter een gedeeltelijke
compensatie verkregen worden door de invoering van pantser
auto's.
Is dus reeds de formatie niet zulk een star begrip als de heer
Van Mook veronderstelde, bovendien hebben, en hier deelt de
Regeering de meening van het geachte lid, prijsstijgingen en
prijsdalingen een naar verhouding sterker invloed op de kosten
eener organisatie, welker leden voor een belangrijk deel in
natura en ik zou daaraan willen toevoegen of de berekende
geldswaarde daarvan worden bezoldigd, dan ten aanzien van
andere diensten, die terzake enkel een salarispost kennen. Een
bevestiging van deze zienswijze geeft grafiek V, waarin voor
enkele groepen van militairen de in geld omgerekende inkomsten
van thans naast die in 1913 zijn gesteld oogenschijnlijk boekt
daarbij de soldaat, die grootendeels in natura bezoldigd wordt,
zelfs indien zijn soldij zoo laag is, dat daarop geen korting wordt
toegepast, den minsten vooruitgang.
Mijnheer de VoorzitterZooals uit grafiek V blijkt, zijn de
kosten van het legerpersoneel belangrijk gestegen. De in deze
grafiek opgenomen groepen zijn zoodanig gekozen, dat zij ieder
voor zich karakteristiek zijn voor de hoofdgroepen, waartoe zij
behooren t. w. officieren, Europeanen en niet-Europeanen, zoodat,
een bruikbaar beeld wordt verkregen van de grootere bedragen,
welke thans aan het legerpersoneel moeten worden ten koste
gelegd. De grafiek leert, dat voor deze groepen, die bedragen
sedert 1913 zijn toegenomen met resp. 57, 75 en 37 °/o- Het zal
duidelijk zijn, dat waaruit grafiek I te zien valt, dat de formatie
sedert 1913 met rond 15 °/0 is afgenomen de personeelskosten
voor het leger thans belangrijk hooger zijn dan in dat jaar.
Het heeft weinig zin thans te trachten de oorzaken daarvan na
te speuren. Men ontkomt niet aan het feit, dat het personeel
hoewel minder in aantal dan in 1913 in zijn geheel aanmerkelijk
meer kost dan in dat jaar.
Mijnheer de Voorzitter! Wanneer wij nu nagaan in grafiek VI,
dat de zuivere gewone uitgaven voor Oorlog in 1913 een bedrag
van f 47,4 millioen eischten en dat die uitgaven voor 1934 tot
eenzelfde bedrag zijn teruggeloopen, dan valt niet moeilijk de
conclusie te trekken, dat gezien het duurdere personeel, voor
materieel niet zoo heel veel kan overschieten. En inderdaad is
dat dan ook het geval en moest in deze zaal van Regeeringswege
meermalen worden uiteengezet, dat het aangevraagde materieel
805